artikelen
Dankdag
(7 november 2020)
“We moeten maar dankbaar zijn dat het allemaal
zo goed is verlopen,” zei de dominee tegen het
gemeentelid dat er weer aardig bovenop begon te
komen na een riskante operatie. We schrijven 1963,
de man in kwestie, een veertiger, reageerde enigszins
verbolgen. “Moet ik soms ook dankbaar zijn voor
die tumor in mijn kop die die operatie noodzakelijk
maakte?”
Ik weet niet hoe
de dominee daarop gereageerd heeft. Ik
begrijp zowel hem als het geopereerde gemeentelid wel.
Natuurlijk is het mooi dat het allemaal goed is afgelopen, en
uiteraard was de man daar ook blij mee, maar in wezen, vond
hij, had de buurman, ook een veertiger, maar dan iemand die
op een verkoudheidje na nog nooit ziek was geweest, veel
meer reden tot dankbaarheid.
Dankdag
Deze week was het dankdag. Afgelopen woensdagavond
kwamen we weer bij elkaar om te danken voor gewas en
arbeid. In de kerk, of in een zaaltje bij de kerk, dit jaar op
anderhalve meter.
Uit mijn
jeugd herinner ik me dat heel het
dorp op biddag en dankdag vrij was, het leek haast een
zondag, compleet met twee diensten.
Mijn zus, in Bruinisse, heeft dat nog steeds. De scholen en
andere openbare gebouwen zijn dicht en, met diverse kerken
van reformatorische snit, is er een keur aan kerkdiensten.
Bij een vorige gelegenheid - het was ergens in 2008 - viel mijn
oog op een bericht over de dankdag in Tholen, ook in Zeeland.
De niet-kerkelijke Tholenaren waren bang dat zo’n collectieve
vrije dag de economie te veel zou gaan kosten, en vonden dat
het fenomeen maar moest worden afgeschaft. Temeer daar
kerkelijke Tholenaren op de woensdagmiddag in Bergen op
Zoom gingen winkelen… Ik stelde toen in mijn vaste hoekje in
deze kerkbode voor om de geldverslindende drie dagen
carnaval ook maar uit het rooster te schrappen.
Dankzij Corona zou dat nog wel eens kunnen gebeuren ook.
Ingewikkeld
Bidden en danken vind ik altijd een ingewikkelde zaak. Als ik
me al biddend ga afvragen tot wie ik mijn woorden richt,
benauwt me dat soms.
Zeker als die woorden, zoals zo vaak gebeurt, een soort
verlanglijstje richting de Allerhoogste lijken te zijn. Wie of Wat
en Waar is die Allerhoogste. Luistert Hij of Zij ook naar mij.
Ik hou van liturgie. Ik vind het mooi om me te realiseren dat we
bezig zijn met liederen en teksten waar, vóór ons, al vele
eeuwen mensen mee bezig zijn geweest. Maar als ik in die
liturgie meemaak dat we een drempelgebed bidden, een
kyriegebed, vervolgens nog een gebed bij de opening van de
Schrift, aan het eind nog een serie voorbeden met het Onze
Vader en na het slotlied de bede om de Zegen, dan bekruipt me
soms het gevoel dat we onze Lieve Heer wel erg vaak lastig
vallen. Wat oneerbiedig gezegd misschien, maar Hij zal wel
denken, denk ik dan, “Daar heb je ze al weer…”
Karikatuur|
Dit zeggende realiseer ik me dat het lijkt alsof ik van het gebed
een karikatuur maak. Dat is zeker niet mijn bedoeling! Ik
probeer juist te verwoorden wat ik ervaar als ik mij deel voel van
een zekere routine die elke zondag weer wordt uitgesproken, ik|
zou haast zeggen, wordt afgedraaid. Ik speelde ooit een
Katholieke huwelijksdienst waarbij de pastoor inderdaad de
teksten als een automatische piloot de kerk in slingerde. Zaken
die je steeds weer doet, die zich steeds herhalen, worden als
vanzelf een soort routine. Daar is misschien wel niet zo veel
tegen te doen.
Terug naar biddag en dankdag. Juist het bijzondere van deze
dagen, twee keer in het jaar, maakt mijns inziens dat van
routine geen sprake kan zijn. Het zou elke keer weer een
belevenis moeten kunnen zijn.
Ik kan me herinneren dat we een speciale gebedsdienst hielden
voor het lot van de bevolking van Joegoslavië. We waren met
een handjevol mensen en ik weet nog hoe ontroerend het was
om met dat clubje te zingen: “Hoor de bittere gebeden / om de
vrede die niet daagt. / Zie hoe diep er wordt geleden, / hoe het
kwaad de ziel belaagt. / Zie uw mensheid hier beneden, / wat zij
lijdt en duldt en draagt.”
We realiseerden ons terdege dat het uitspreken van zo’n gebed
aan de situatie in Joegoslavië waarschijnlijk niet wezenlijk iets
zou veranderen. Maar toch is het me altijd bijgebleven.
Uit de tijd?
In sommige kerken wordt de biddag en dankdag op woensdag
in ere gehouden, andere besteden er de zondag daarop
aandacht aan.
Misschien is bidden en danken voor ‘gewas en arbeid’ wel uit
de tijd. We leven niet meer zo nadrukkelijk met zijn allen dicht
bij de natuur met zijn seizoenen, zijn zaaien en oogsten. We
vinden het heel normaal dat er eten en drinken beschikbaar is.
En wie of wat moeten we bedanken voor de opwarmende
aarde?
Maar wat mijns inziens niet uit de tijd is, is het feit dat het goed
is om af en toe eens stil te staan bij de vraag waar we mee
bezig zijn, in deze wereld waarin het, in deze tijden van crisis,
alleen maar om de vraag lijkt te gaan wat belangrijker is:
gezondheid of economie.
Het wordt soms zo makkelijk gezegd, wees maar dankbaar, als
je iets ernstig hebt meegemaakt wat goed is afgelopen.
Maar het zou mooi zijn als we ons realiseerden dat er ook, of
misschien wel juist, zónder zo’n ervaring, veel aanleiding is voor
dankbaarheid.
De man aan het begin van dit stuk, de helft van mijn genen
komen van hem, wees mij daar regelmatig op.
Kees Steketee