artikelen
Wiebke Heeren: “Je moet je als gemeente
niet willen spiegelen aan de gloriedagen
die geweest zijn.”
(26
november 2016)
Het
is 11 november. In de gang liggen de traktaties klaar
voor de Sint Maarten kinderen, in de kamer zitten we aan
de tafel temidden van ingepakte verhuisdozen en ook veel,
heel veel, dozen die nog ingepakt moeten worden.
Ik ben op bezoek bij Wiebke Heeren, predikant te Delfzijl.
Zondag neemt ze afscheid, veertien dagen later doet ze
intrede in Friesland, in Trynwalden, en tussendoor is er de
verhuizing.
“Ik voel me ook moe, het is druk.”
Anders
Zo’n afscheid is een mooie aanleiding om elkaar te spreken. Ik
was altijd al benieuwd hoe het voor haar is om als geboren
Duitse in de Nederlandse kerk te werken. Is dat heel anders?
“Een groot verschil is de verhouding tussen privé en werk. Dat
is in Duitsland veel meer gescheiden.”
Ze vertelt over haar studie, in Hamburg, en hoe ze twee jaar
met een groep Duitse medestudenten colleges volgde in
Amsterdam, bij een Joodse rabbi, Ashkenazi. Die twee jaren
zijn heel bepalend geweest. “Daar heb ik de Farizeeën leren
waarderen.” We kijken er inderdaad vaak negatief tegenaan,
maar in wezen is het woord ‘schriftgeleerden’ een positief
woord: “We hebben veel aan hen te danken, we kunnen veel
van ze leren.”
Ook de manier waarop je als theologiestudent wordt voorbereid
op het werk in de kerk is in Duitsland anders: “Na je examen
loop je twee en een half jaar mee in een gemeente, je volgt
bijscholingscursussen op het gebied van zaken als catechese,
gemeenteopbouw, daarna ben je nog anderhalf jaar
hulppredikant. Dat is toch wat anders dan zes tot acht weken
stage…”
Na haar studie, en na haar anderhalf jaar hulppredikantschap
vervuld te hebben in Emden, vertrok ze met haar man naar
Friesland, hij als predikant, zij als huisvrouw. “Maar mij werd
gevraagd om ook één keer in de maand voor te gaan. En ik
preekte veel in omliggende gemeenten. In de loop van die tijd
heb ik heel wat Friese kerken van binnen gezien!”
Toen de dominee in Opeinde met emeritaat ging werd ze daar
als vicaris benoemd. Dat was wel bijzonder: “Een vrouwelijke
voorganger in een van oorsprong Bondsgemeente…”
Daar ervoer ze ook nog een ander verschil: “Ik had de indruk
dat je meer hoort als je ergens tijdelijk bent. Bij een vaste
predikant zijn de mensen wat voorzichtiger in hun
ontboezemingen…”
Daarna volgde een periode als predikantsechtpaar in
Reiderland, niet direct de meest kerkelijke regio van ons land.
Een gemeente met een communistische burgemeester in die
tijd. “Het was mooi te ervaren dat mensen, die aanvankelijk de
kat uit de boom keken, er achter kwamen dat die dominees toch
best aardige mensen waren…”
Delfzijl
In 2010 werd ze pastoraal werker in Delfzijl-Noord, dat toen
vacant geworden was, en in 2011 predikant van Delfzijl-Zuid.
“Ik heb er altijd met plezier gewerkt. Dat wil niet zeggen dat het
ook altijd gemakkelijk was.”
We hebben het over gemengde relaties. Over huwelijken
waarin de ene partner meelevend kerklid is, en de andere niet.
“Mooi om te zien vind ik, dat dan toch die ander in staat is om
steun te verlenen. Ik ken een gemeentelid die door haar man,
die niet kerkelijk is, overal naar toe gechauffeerd wordt. Naar de
kerk, naar de vrouwenvereniging. Dat is zijn manier om haar in
haar geloofsleven bij te staan.”
En nu dan naar Friesland. Naar Trynwalden. Een
streekgemeente tussen Leeuwarden en Dokkum. “Zes dorpen,
drie collega’s, allemaal kleine kerkjes waar ook allemaal
wekelijks diensten worden gehouden.”
Ik vraag haar hoe het gaat met de Friese taal. “In onze tijd in
Opeinde heb ik Friese les gehad. We lazen, met predikanten uit
allerlei verschillende kerken, heel oecumenisch uit de Friese
Bijbel. Ik versta het over het algemeen goed. Maar toen ik
tegen de buren in het Fries begon moesten ze daar erg om
lachen.”
Herkenbaar: ruim veertig jaar levend in Groningen zou uw
scribent best Gronings kunnen spreken, maar je wordt raar
aangekeken als je dat ook doet.
“Ja, je blijft import. Altijd die dubbele identiteit. Je ervaart dan
ook een verschil in beleving. Ik wil graag goed contact. Ik vraag
ouderen om ‘jij’ tegen me te zeggen. Dat vindt men dan
moeilijk.”
Het verschil tussen ‘jullie’ en ‘u’ komt ter sprake. Wij zeggen U
in het Onze Vader, Duitsers hebben het over ‘Du’. “Dat vind ik
veel persoonlijker. U is zo afstandelijk.”
Maar hoe dan als we het over ‘ontzag’ hebben? “Ontzag is
zeker niet verkeerd. En als dat er niet meer is… wat eenmaal is
losgemaakt krijg je niet zo gauw meer terug.”
Ik vraag naar de toekomst van de kerk in Delfzijl. De vacature
die nu ontstaat wordt niet opgevuld. “De kerk staat er financieel
niet erg goed voor. Men is bezig gebouwen af te stoten, en in
de nabije toekomst zal er nog een 1,7 predikantsplaats zijn.”
De vraag is hoe je je gemeentezijn ervaart. “Je moet je niet
willen spiegelen aan de gloriedagen die geweest zijn. Je bent
gemeente van Christus in het hier en nu.”
Maar hoe frustrerend is het niet, leeglopende kerken?
“Secularisatie is een typisch West-Europees fenomeen. Dat
heeft ook een sociologische achtergrond, het heeft te maken
met de welvaart. Maar ik vind het goed om te zien dat mensen
in nood nog steeds bij de kerk kunnen aankloppen. En ze
moeten ook wel, want van de overheid moeten ze het niet altijd
hebben…”
Afscheidsdienst
Van die leeglopende kerk is niet veel te merken als ik de
zondag daarop de kerk van Farmsum binnenkom. Het is
zoeken naar een plekje.
Ik was trouwens verbaasd dat het afscheid in Farmsum werd
gevierd. Ds. Heerens thuisbasis was altijd de Kruiskerk. Maar,
zo dacht ik, dat had men vast gedaan vanwege het mooie, pas
gerestaureerde Lohmanorgel. Maar gaandeweg de dienst bleek
dat toch niet zo te zijn. Er werden welgeteld twee liederen op
het orgel begeleid, naast een mooie improvisatie over Psalm 91
tijdens de collecte. Voor de rest kwam Pieter Pilon de trap
afgedaald en zette zich achter de piano, die, met zo’n volle
kerk, natuurlijk eigenlijk te weinig draagkracht had. In de
Kruiskerk hebben ze voor dergelijke gelegenheden een vleugel
staan. Je kan er ook over discussiëren waarom een versje, als
het niet tot het standaard psalmen- en gezangenrepertoire
behoort, op een piano begeleid zou moeten worden. Ook een
orgel kan desgewenst swingen.
Het zong wel lekker zo’n volle kerk, met psalm 98, hoewel ik
dan weer niet helemaal de keuze voor de bijzondere
harmonieën begreep. En we zongen een Taizélied, begeleid
door viool, fluiten, gitaar en piano waarna er een moment voor
de kinderen was. Die gingen vervolgens, samen, naar de
kindernevendienst.
De preek ging over de tekst van het brandende braambos en
Mozes die zichzelf niet ziet als de leider van het volk: “Maar wie
ben ik dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit
Egypte zou leiden?”
Die preek, net als ook de sprekers na de dienst, kon ik later op
kerkdienstgemist.nl een stuk beter verstaan dan live in de kerk;
ik zou die geluidsinstallatie nog eens grondig nazien..
Ds. Heeren merkte op dat het eigenlijk “vreemd was dat Mozes
geroepen wordt. Hij leeft met een schaduw in zijn leven, hij is
een moordenaar, dat vergeet je makkelijk.
Hij ziet een vuur dat niet verteert, het zou op zijn eigen situatie
kunnen slaan. Hij hoort een stem. Hij is kwetsbaar en luistert.
Dat is de ene kant. Aan de andere kant staat God, niet letterlijk,
maar aanwezig in die stem. Een stem die mensen aanspreekt.
Op een vreemde, verrassende manier wordt die stem soms
hoorbaar. In dichters, in mensen die geschiedenis verhalen, in
het kind Jezus, als mens, even weerloos als wij mensen.
In ieders leven heeft wel eens een stem gesproken.
Mozes krijgt wondertekens mee. Maar hij zegt: ‘Ik kan het niet’.
Dat is zo diep menselijk. Mozes is niet anders dan wij. Alles
waterdicht, geen risico’s, op safe spelen. Verzekerd dat er niets
verkeerd kan gaan. Maar zo is het leven niet.
Eén ding is zeker. God ziet ons altijd samen met elkaar, niet als
individu.
Hij ziet de ellende, dat beweegt hem. Onrecht is hem een
gruwel. Daarin wordt duidelijk dat onze menselijke
verhoudingen niet kloppen. Daarom roept Hij ons.
Het is menselijk om terug te kijken op wat we allemaal verloren
hebben. Maar daar gaat het spreken van God niet over. Dat we
met veel zijn, of weinig, dat doet er niet toe. We hoeven geen
mensen te winnen voor het geloof. Het gaat er om dat het
onrecht niet van ons wint, dat we elkaar tot recht laten komen…
God durft het met ons kwetsbare mensen aan. Wij durven te
zeggen ‘ik kan het niet’, maar, verrassend genoeg, komen daar
toch een heleboel verhalen van.”
Het meditatieve muzikale moment na de preek, met fluit en
piano, blijkt een vrolijk en pittig gespeelde Klezmer: Batare
Prosciutto. Het ontlokt een applaus aan de kerkgangers.
De dienst werd afgesloten met het slotlied ‘Behoed en bewaar
Gij ons lieve God’. Er werd niet alleen gespeeld en gezongen.
De dansgroep sacrale dans danste in een kring voor de
preekstoel. Wie dat wilde mocht meedoen. Daarvoor was in
Wiebke’s eigen kerk meer ruimte geweest.
Tenslotte
En toen kwamen er nog wat sprekers. Ds. Lafeber dankte
namens de kring van predikanten. “Knap hoe je voorzitter was,
bij een club van, let wel, alleen maar dominees!”
Mevrouw Gelderloos van het ‘platform kerk en aardbeving’
prees de scheidend predikante om haar visie: “Je wees er altijd
op dat de kerk een profetische taak heeft om misstanden aan
de kaak te stellen.”
Ds. Itse de Boer, collega te Delfzijl, had het over witte en zwarte
schapen, je hebt ze overal, “en dat terwijl jij zo van kleur houdt.”
De heren Mulder en Wichard, voorzitters van wijkkerkeraad en
algemene kerkeraad noemden het werk in de jeugdraad, de
diensten ‘anders vieren’, het zeer gewaardeerde pastorale werk
en de opgezette ‘alleengaandenmiddagen’. Ze boden haar drie
stola’s aan, te maken door kunstenares Annemarie de Wildt.
Die heeft het overigens tamelijk druk. Zodanig dat die stola’s er
pas in september 2017 zullen komen. Tot die tijd moet ze het
doen met een foto.
Uiteraard kwam ds. Heeren zelf nog weer aan het woord. Ze
dankte de sprekers, de kerkeraad, de plaatselijke collega’s, in
het bijzonder ds. De Boer, en de medewerkers aan deze dienst,
de muzikanten en de dansers. En helemaal aan het eind roept
ze de gemeente nog op (“dat is de aard van het beestje, ik kan
het niet laten…”) om vooral zuinig te zijn op de talentvolle
organisten die ze tot haar beschikking heeft.
En wie ben ik om dat niet te willen citeren!
“Het was goed om hier te zijn en afscheid te nemen. Tot ziens,
oant sien, in Trynwalden!”
En Pieter Pilon zette op de piano de klezmer nog maar eens in.
Kees Steketee