artikelen
Het
orgel speelt nog steeds...
(31 augustus 2013)
De
laatste tijd kreeg ik een aantal
malen een gedicht toegestuurd.
Het was steeds hetzelfde gedicht
en het ging over een organist.
Grappig was dat enkele mensen
het me gaven omdat ze dachten
dat het mooi zou zijn voor mij als
organist om zoiets te lezen.
En zo is dat ook natuurlijk.
Maar één van de lezers die het
stuurde deed het vooral om me te
laten weten dat hij het helemaal
niet eens was met de manier
van spelen die ik, zoals hij
veronderstelde, nastreef.
Zijn hoofd aandachtig naar ’t klavier gebogen
deint zachtjes mee in wiegende cadans.
Zijn mond
vertrekt en in zijn donkere ogen
komt langzaamaan een diepe, blijde glans.
De jongens op de
voorste banken kijken
geamuseerd naar
zijn verwarde haar,
dat hij een enkele keer probeert glad te strijken
met een verstrooid maar reeds vertrouwd gebaar.
Hij domineert
niet bij het begeleiden
maar krachtig steunt hij de gemeentezang.
Zijn voorspel is
maar kort en heel bescheiden:
de preek duurt immers ook niet meer zo lang.
Een enkeling blijft bij de uitgang dralen
want, voor de
organist de kerk verlaat,
looft hij zijn God met juichende koralen.
De Here luistert, de gemeente praat…
Het is een beetje een cliché beeld, wel
vriendelijk en sympathiek beschreven,
van de organist die er wat moois van wil maken. Hij doet zijn best, hij geniet
er zelf ook van, hij begeleidt stevig maar niet te hard, maakt geen al te lange
voorspelen, kortom, één en al lof.
Alleen geeft de dichter in de laatste regel de gemeente er nog even van langs:
De Here luistert, de gemeente praat.
Dat inspireerde die ene lezer tot een gedicht waarin hij, op zijn beurt, de
organist
er even stevig van langs geeft. Dat verhaal gaat als volgt:
De klep van ‘t klavier wordt opgeslagen
en hij trekt de registers uit
en zonder er om te vragen
overstemt hij ‘t volk met zijn geluid.
Het kerkvolk in de bank gezeten
ontmoet zijn naaste met een opbeurend woord.
Maar ze zullen het toch weten:
De organist wil zijn gehoord!
Waarom wordt door hem de stilte niet betracht
om eens met elkaar te spreken?
In een kerk wordt toch zeker wel verwacht:
aandacht voor elkaar en voor het preken?
Maar nee, de organist doet wat hij wil.
Hij speelt met nog meer geluid
en denkt: ach, mensen wees toch stil,
de dienst maak ik hier uit!
Zoals gezegd, hier wordt de organist even stevig
aangepakt. Hij vindt zijn spelen
belangrijker dan de gesprekken die de gemeenteleden met elkaar voeren.
De laatste regel vind ik een mooie taalgrap: de dienst uitmaken.
Voorbereiding
Toch is die veronderstelling de oorzaak van het probleem.
Het is namelijk niet de organist die de dienst uitmaakt, maar de kerkenraad. Dat
er
vóór de dienst orgelmuziek klinkt is een, vaak overigens stilzwijgende (!),
afspraak.
Je merkt het wel als de organist wat laat begint: er ontstaat onrust: zou er wel
een
organist zijn vandaag, is hij ziek, heeft hij zich verslapen? Het hoort nou
eenmaal zo,
orgelmuziek vóór de dienst.
De functie van die muziek, ik had het er op deze plaats eerder over, wordt, zo
blijkt
dus, door verschillende mensen verschillend opgevat.
Je kunt die vijf minuten gebruiken om jezelf voor te bereiden op de dienst, je
gedachten te bepalen, er als het ware letterlijk eens voor te gaan zitten. Dat
is volgens
mij ook de enige manier waarop je als organist dat orgelspel kunt invullen. Ik
kies
doorgaans dan ook voor zachte, ingetogen muziek, vaak een improvisatie op het
eerste lied dat op de liturgie staat.
Gezellig
Je kunt de muziek voor de dienst ook opvatten als een soort achtergrondvulling,
net
zoals de muziek in de supermarkt, de kledingwinkel, voorafgaand aan een
theatervoorstelling, of waar dan ook waar niemand er om gevraagd heeft, en
niemand
er ook echt naar luistert. De muziek dient om het gezellig te maken.
Het enige criterium is dat het niet te hard mag zijn, want je maakt een praatje
met je
buurman, informeert naar de gezondheid van de kinderen en neemt de laatste
nieuwtjes
door.
Het is een keuze, en het gevolg van die keuze is dat er een voortdurend
geroezemoes
door de kerk zoemt.
Als je als organist zacht en bescheiden speelt kan het dan gebeuren dat je zelf
maar
nauwelijks hoort wat je aan het doen bent. Je kunt er voor kiezen dat maar voor
lief te
nemen, je blijft mooi zacht spelen, maar je kunt ook denken “ik hoor mezelf
haast niet,
ik doe er een schepje bovenop”, met als gevolg dat het geroezemoes net zo
aanzwelt
als de orgelmuziek. Een plotseling stoppen of een snel decrescendo veroorzaakt
in
het achtergrondgeluid dan ook een plotselinge dip. Zo kun je je als organist nog
wel
vermaken ook, maar of het een juiste voorbereiding op de dienst is, die toch een
eredienst hoort te zijn, is de vraag.
Stilte
Het mag duidelijk
zijn: ikzelf kies voor ingetogenheid vóór de dienst.
Maar als het dan toch zo nodig gezellig moet zijn zou ik ervoor pleiten dat
zonder
begeleidend orgelspel te doen.
De kerkgangers kunnen zich dan in stilte voorbereiden, of ze kunnen een praatje
maken
met deze en gene, zonder dat het orgel ze daarbij in de weg zit.
Niet dat de zaak dan is opgelost: Gemeenteleden die zich in stilte willen
voorbereiden
zullen zich storen aan het rumoer dat door anderen wordt veroorzaakt. En dan
ontstaat
vanzelf het idee om de organist te vragen toch maar wat te spelen…
Kees Steketee