artikelen
Wilhelmus
van Nassouwe
(28 april 2012)
Komende
week is het weer Koninginnedag.
En ook 4 en 5 mei komen er aan.
Ik weet nog hoe we vroeger, ik was nog een kind, bij
zulke gelegenheden in de
kerk het Wilhelmus zongen.
Maar dat deden we niet tijdens de dienst. Dat mocht
niet.
Het Wilhelmus zongen we pas na het amen van de
zegen.
Want het was geen kerklied.
Ook verder hadden we geen
Vaderlandse liederen die we in de kerk mochten zingen, terwijl ik zo gek
was
op “Wij willen Holland houwen”, waarvan zo’n mooie zetting stond in het
Harmoniumboek. En
ook “De blanke top der duinen” en “Wij leven vrij, wij leven
blij” stonden in mijn persoonlijke top 10.
Mijn hervormde vriendje bofte maar. Bij hem in de kerk konden ze ook “Ik hoor
trompetten klinken”
zingen, en ook “O Heer die daer des hemels tente spreidt”
waarvan ik nooit snapte wat er met het
tempo moest gebeuren als dat gedeelte
er aan kwam met “wij slaan het oog tot u omhoog…”
En het Wilhelmus stond ook in hun gezangenboek.
Het heeft er trouwens ooit naar uitgezien dat “Wien Neêrlands bloed in d'
aders vloeit, van vreemde
smetten vrij” ons volkslied zou worden, maar dat is
niet doorgegaan, ook niet in de gekuiste versie
“Wien Neêrlands bloed in de
ad'ren vloeit, wien 't hart klopt fier en vrij” en dat hebben we te danken
aan
koningin Wilhelmina, van wie trouwens het verhaal gaat dat ze zo weinig
muzikaal was dat ze er
altijd even op moest worden geattendeerd als het
volkslied gespeeld werd.
Liedboek
voor de Kerken
Sinds 1973 is het Wilhelmus
ook voor het gereformeerde smaldeel van Nederland bevorderd tot
kerklied, want
toen werd het opgenomen in het Liedboek voor de Kerken, dat nog steeds bekend
staat als het Nieuwe Liedboek.
Wel werd de melodie (natuurlijk!) heel verantwoord teruggebracht naar zijn
oorspronkelijke versie.
Maar de liedboekbouwers waren ook niet gek, en wisten
ook wel dat hun streven ijdel was, en
daarom werd de versie die de gewone man
zingt er met kleine nootjes, lekker onoverzichtelijk,
tussendoor gewriemeld.
De oorspronkelijke melodie was in het verleden nog nooit door ook maar één
sterveling gezongen,
wordt ook in het heden door niemand gezongen en zal ook
in de toekomst door geen Nederlander
aangeheven worden, omdat een volkslied nu
eenmaal een volkslied is: de melodie wordt in de loop
der eeuwen min of meer
op natuurlijke wijze gemodelleerd naar de vorm zoals een massa die het
makkelijkste zingt.
En dat we het nog steeds als volkslied ervaren en niet als kerklied mag
blijken uit het feit dat we het
Wilhelmus, als we het al zingen, toch meestal
weer ná de zegen doen. Daarbij zingt trouwens de een
“heb ik áltijd geëerd” en
de ander “he-eb ik altijd geëerd”, en krijgt Klaas Bolt postuum gelijk, die
ooit
zei: “Gemeentezang is een rivier die (binnen zekere marges) stroomt
waarheen hij wil. Ga je een
rivier kanaliseren, dan gaat hij wel efficiënter
stromen, maar tevens gaat er dan ook veel schoonheid
verloren.”
Geschiedenis
Even iets over de
geschiedenis van het lied (met dank aan het onvolprezen ‘Compendium bij het
Liedboek voor de Kerken’, Amsterdam, 1977). De dichter van het Wilhelmus is
onbekend. Hij heeft
het over Willem van Nassov, de prins, de ik-figuur, wiens
naam in de 15 beginletters van de
coupletten als acrostichon is verwerkt. In
het eerste couplet meldt deze dat hij de koning van
Hispanje altijd heeft
geëerd, het gaat dus over loyaliteit aan Filips II, het is geen oproep tot
verzet.
“Het lied moge dus niet oproepen tot een daadwerkelijk verzet, het
wekt wel op tot een geestelijke
verzetshouding, tot een actief, gespannen
afwachten.”
Het gaat over mislukkingen, zoals in vers 4: “Graaf Adolf is gebleven in
Friesland in den slag;” of, in
vers 11: “Die, bij Maastricht begraven,
bevreesde mijn geweld.” Maar het geeft ook de vrome
interpretatie: “Het was
niet de wil des Heren (vers 12) van u dit zwaar tempeest te keren.”
Uit vers 14 spreekt vertrouwen: “Als vrome christen leven, ’t zal hier haast
zijn gedaan!”
In datzelfde Compendium wordt uitgelegd waarom men in het liedboek voor de
oorspronkelijke
melodie koos. Hoe melismen de melodie verzwakken, en hoe ook
Valerius drie verschillende
versies hanteerde (maar daarvan waren er twee
bedoeld als instrumentale variaties…), en hoe de
tekst beter tot zijn recht
komt, kortom, een mooi musicologisch verhaal. Maar de praktijk bleek
weerbarstiger…
Het
nieuwe liedboek
Het nieuwe liedboek zit er
aan te komen.
De samenstelling daarvan is zodanig dat elke kerkelijke denominatie aan zijn
trekken kan komen.
Dat kun je ‘voor elk wat wils’ noemen. Dat heb ik zelf, in
columnverband, ook wel eens gedaan.
Je zou ook kunnen zeggen dat er geen duidelijke keuzes worden gemaakt, kolen
en geiten worden
gespaard. Maar daarmee doe ik de commissies die er hard mee
aan de slag zijn tekort.
Men kiest voor een praktische oplossing.
De afgelopen veertig jaar zongen we uit het Liedboek voor de Kerken. Ik denk
dat ik in al die jaren, ik
heb het nooit geturfd, een groot aantal gezangen
vaak heb mogen begeleiden, een even groot
aantal hoogstens één of twee keer,
en ook nog een flink aantal liederen nooit heb gespeeld. We
zongen selectief.
Ook uit het Nieuwe boek zullen gemeenten hun eigen liederen zingen.
De Oosterhuisliefhebbers zullen hun gezangen weten te vinden, en de mensen die
voor de
Opwekkingsliederen gaan komen straks ook aan hun trekken.
Hoogliturgische gemeenten kunnen
hun psalmen onberijmd aanheffen, en de
‘gewone’ PKN-er, wat dat ook zijn mag, vindt vast het oude
vertrouwde weder…
De vraag is alleen hoe dik dat boek wel niet moet worden als inderdaad
iedereen er het zijne in moet
kunnen vinden.
De vraag is ook of we het Wilhelmus weer zullen aantreffen.
Mocht het er weer in komen te staan, dan lijkt het me raadzaam om gewoon de
melodie te nemen
die we altijd zingen. Wel zo praktisch.
Maar zondag kunnen we het Wilhelmus in ieder geval nog gewoon, zelfs vóór de
zegen, zingen!
Kees Steketee