artikelen
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN
Geloof en/of kennis ?
(15 oktober 2011)
Er
moest weer een hoofdartikel
geleverd worden.
“Doe iets met Soekot…” mailde de
hoofdredacteur me.
Ik beloofde mijn best te doen.
Eerlijk gezegd had ik niet direct in de gaten
wat Soekot was.
Toen ik het opgezocht had bleek het het
Loofhuttenfeest te zijn.
Dat deed wel een belletje rinkelen.
Maar niet dat ik nou direct wist wat er
aan de hand was.
Ik schaamde me enigszins: zoiets zou ik
toch horen te weten…
Dus toch maar eens wat onderzoek gedaan.
Het
Loofhuttenfeest is het feest waarop de
Israëlieten herdenken dat ze veertig
jaar door de woestijn moesten trekken alvorens ze het beloofde land
mochten
ingaan. Het is ook meer een ‘herdenken’ dan een ‘vieren’: de oorzaak van het
feit dat ze veertig jaar
onderweg waren zit hem niet in de afstand van Egypte
naar het huidige Israel. Dat had, zelfs met een
compleet volk, in een paar
maanden moeten lukken, maar het was een straf van God omdat ze (Numeri
14,32-34) geen vertrouwen hadden dat ze dat land zouden kunnen veroveren. Ze
verlangden terug naar de
vleespotten van Egypte. En hun leider, de arme Mozes,
zou het land al helemaal niet binnengaan: hij had
straf gekregen omdat hij (in Numeri 20) niet, zoals God had bevolen, tegen een rots spreekt om er water uit
te
winnen, maar er op slaat. Het water kwam trouwens evengoed…
Het feest wordt in Leviticus
23,33-43 ingesteld.
“Op de vijftiende dag van de zevende maand begint ter ere van de
HEER het Loofhuttenfeest, dat zeven
dagen duurt. De
eerste dag moet je als heilige dag samen vieren; je mag dan niet werken. Elk
van de zeven
dagen moeten jullie de HEER een
offergave aanbieden. De achtste dag moet je opnieuw als heilige dag
samen
vieren, en ook dan moeten jullie een offergave aanbieden aan de
HEER. Er zal dan een feestelijke
samenkomst zijn en
er mag niet gewerkt worden.”
Volgens het gebod dient men in een loofhut (Hebreeuws soeka, meervoud soekot)
te verblijven. Vaak wordt
hiervoor een hut in de tuin gemaakt. Het eten van
een maaltijd in een dergelijke hut geldt al als vervulling van
het gebod,
hoewel men, indien mogelijk, er ook wel in overnacht. Het dak van de hut moet
van takken en
gebladerte van bomen en andere plantaardig materiaal zijn
gemaakt, niet van ander materiaal, zoals
kunststof. Verder zijn er nog andere
eisen die aan het opzetten van de hut worden gesteld. De loofhut wordt
verder
versierd met vruchten en groenten.
Dit jaar valt het Loofhuttenfeest in de periode 13 tot 19 oktober.
Tot zover over het
Loofhuttenfeest, daarmee gehoor gegeven hebbend aan het verzoek van de
hoofdredacteur. (Terzijde, denkende over Israel en de eindeloze reis door de
woestijn schiet me altijd de
opmerking te binnen van Golda Meir, tot op hoge
leeftijd premier van Israel: “Mozes heeft ons veertig jaar
door de woestijn
gesleept om ons naar de enige plek in het Midden-Oosten te brengen waar geen
olie is…”)
Denkend over dit artikel, en
over het feit dat ik de informatie van het feest niet in mijn geheugen had
staan,
dacht ik door over het fenomeen ‘kennis’ en dit, uiteraard, in relatie
met het christelijk geloof.
We willen altijd zo graag vakmanschap, kunde, kennis op de kansel.
Een voorganger moet bij ons een, liefst academisch, afgestudeerd theoloog
zijn. Hij of zij moet vooral veel
weten, ingevoerd zijn in de materie,
verbanden kunnen leggen, Bijbelteksten verklaren, gestudeerd hebben
op zijn
preek.
Bij mijn evangelische kennissen zijn een groot geloof en een veronderstelde
persoonlijke band met Jezus
meer dan voldoende.
Ik vind dat altijd een lastig probleem.
Ik ben wel eens jaloers op die mensen met zo’n persoonlijke band met de Here
Jezus.
Ik voel die band, hoe graag ik dat ook zou willen, niet.
Ik heb dan ook altijd het gevoel dat mijn geloof te klein is, dat ik tekort
schiet.
Ik doe mijn best goed te leven, vriendelijk te zijn (“uw vriendelijkheid zij
alle mensen bekend”, zegt Paulus, of,
zoals in de nieuwe vertaling “Laat
iedereen u kennen als vriendelijke mensen”), ik probeer goed te zijn voor
mijn
medemensen, niemand te bedriegen, niemand een oor aan te naaien, maar maakt me
dat een goed
christen?
En zou ik een beter christen zijn als ik wél direct had geweten wat soekot
betekende, en wat het Loofhuttenfeest
precies inhoudt? Eerlijk gezegd denk ik
het niet.
“Wat koop ik voor kennis?” zeggen mijn evangelische kennissen (!). “De enige
kennis waar ik wat aan heb is
de Bijbel.”
“Begon het allemaal niet met de zondeval, toen de mens werd verleid te eten
van de boom die hem ‘kennis’
zou verschaffen? Kennis van goed en kwaad…”
Een voorganger die
onvoorbereid de kansel opgaat en ervan uitgaat dat de Heer hem wel de woorden
zal
ingeven die hij moet spreken getuigt wel van een groot geloof, maar is dat
de bedoeling? Het heeft ook iets
gemakzuchtigs.
Iemand was zangeres in een evangelische gemeente. Ze werd gecomplimenteerd met
haar mooie zingen.
“Ja, maar ik bid ook heel veel of de Heer me wil helpen”,
zei ze, terwijl ik dan denk dat het vooral ook goed zou
zijn om veel te
oefenen…
Ik bedoel dit: die persoonlijke band met Jezus, alles van hem verwachten,
maakt dat ik zelf, zoals die
voorganger en die zangeres, minder initiatieven
neem, niet met mijn talenten woeker, want de Heer zal wel
zorgen dat het goed
komt.
Ik kan me niet voorstellen dat dat een goede en christelijke manier van leven
is. Aan de andere kant: Prediker
zegt (hoofdstuk 1,18): “Want wie veel
wijsheid heeft, heeft veel verdriet.”
Zeg het maar…
Kees Steketee