artikelen
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN
Er
staat nog steeds
een
orgel in de kerk…
(4 september 2010)
Het is alweer drie jaar geleden dat ik onder de
titel ‘Er staat nu eenmaal een
orgel in de
kerk…’ een beschouwing schreef over de
aversie die er bij sommige
mensen tegen het
orgel bestaat.
Die aversie is vaak een in de jeugd met
verplichte kerkgang opgelopen trauma,
om het
maar eens pittig te stellen.
Orgelliefhebbers wijzen er op dat er
langzamerhand een generatie opstaat die
niet
met het orgel is groot geworden, en die
daardoor ook niet de haast
natuurlijke antipathie
er tegen heeft die veel ex-kerkleden
met zich
meedragen.
Dit vaststellend zou je verwachten dat zo
langzamerhand de negatieve klank die orgelmuziek heeft wat aan het
wegebben
is.
Juist voor die niet met een kerkelijk verleden worstelende medemens putten
organisten zich uit, bij het
samenstellen van concertprogramma’s, in het
zoeken naar niet kerkgebonden orgelmuziek, daarbij vaak tot de
slotsom komend
dat het orgel nu, inderdaad, eenmaal in de kerk staat en de muziek dus vaak
als een soort
vanzelfsprekendheid als kerkmuziek gekenschetst kan worden.
Het vroege gebruik van het orgel als een instrument dat tijdens de markt
achtergrondmuziek maakt zien we
niet meer. En als we al op marktdagen
orgelbespelingen organiseren, onder de titel wandelconcerten, dan
hebben we
juist liever niet dat de mensen al te luidruchtig door de muziek heen
wandelen.
Achtergrondmuziek
Als kerkorganist zorg je
vaak wél voor een soort achtergrondmuziek. De bekende momenten, vóór en ná de
kerkdienst. In het eerste geval speel ik meestal zacht en bescheiden, in het
tweede, terwijl de mensen de kerk
uitstromen, mag ik graag de registers open
trekken.
Vaak wordt er na de dienst, in dezelfde ruimte als waar de dienst plaats vond,
koffie gedronken, en dan is het
weer raadzaam om niet al te uitbundig te gaan
tetteren: koffie drinken is bij uitstek een bezigheid om met
elkaar over van
alles en nog wat van gedachten te wisselen, iets wat overigens ook vóór de
dienst uitermate
opgewekt gebeurt!
Ik was eens bij een intrededienst, het was in Anloo, in Drenthe, waar na de
dienst, tijdens koffiedrinken en
feliciteren, de organist als
achtergrondmuziek een aantal triosonates van Bach ten gehore bracht. Het is
zo’n
beetje het moeilijkste wat er is. Drie zelfstandige stemmen, gespeeld
door linkerhand, rechterhand en pedaal,
gaan elk hun eigen weg, en het is een
ingewikkelde zaak om het allemaal mooi te spelen.
Het frustrerende voor de
organist is dat het in de kerk klinkt alsof het heel eenvoudige muziek is.
“Wat een leuk
deuntje speelde je daar…” ben je geneigd te zeggen.
Toekomst
Organistenverenigingen zijn
bang dat het orgel over een aantal decennia zal zwijgen. Het instrument heeft
een
stoffig imago, de ontkerkelijking speelt een rol, en de praktiserende
organisten worden ouder en ouder.
“Daarbij bestaat 85 % van de Nederlandse
organisten uit amateurs, en hun niveau is niet altijd even goed. Zij
laten,”
ik citeer een bestuurslid van de Koninklijke Vereniging van Organisten en
Kerkmusici, “het betere
breiwerk horen.”
Gelukkig heeft hij het over het ‘betere’ breiwerk!
Want laten we wel wezen: Van welke musicus wordt verwacht dat hij, soms totaal
onverwacht, een paar minuten
vol speelt?
De kerkenraad komt drie minuten te laat binnen, de organist is al lang aan het
afronden, maar hij is daardoor
dus minutenlang alléén maar aan het afronden…
Of, hij rekent op een collecterondgang van een minuut of
drie, en om allerlei
redenen, extra collecte, hilariteit bij het terugkomen van de kindernevendienstkinderen,
duurt die opeens zes minuten…
Welke pianist, violist, trompettist improviseert zomaar een paar minuten?
Zelfs gelauwerde musici, beroemde
solisten, krijgen dit soms niet voor elkaar.
Doedelzak
In het verhaal van het
bestuurslid van de KVOK (die organistenclub) staat ook dat “de afstand groot
is tussen
wat de meeste kerkgangers mooi vinden en wat kerkmusici spelen. We
zouden als organisten meer moeten
uitleggen waarom sommige muziek klinkt zoals
het klinkt.”
Op de een of andere manier klinkt dat me behoorlijk bevoogdend in de oren.
Uiteraard kan het geen kwaad om
af en toe eens een toelichting te geven. Maar
volgens mij zou het allemaal veel mooier gaan als de organist
niet alleen orgelgek was (want dat zijn de meesten), maar vooral muziekgek.
Ik noem vaak het voorbeeld van de doedelzak:
Stel dat de kerkgangers elke zondagmorgen werden getrakteerd op een
doedelzaksolo voor de dienst,
iedereen snapt dat dat gauw gaat vervelen.
Want niet iedereen is een liefhebber van de doedelzak.
Maar elke week een paar orgelsolo’s vinden we heel normaal.
Slot
Dat breien is ook een
wisselwerking. Als je hoort dat de mensen niet luisteren word je ook niet erg
geïnspireerd
er iets moois van te maken.
Juist om de kerkgangers niet tegen de haren in te strijken speel ik doorgaans
vrij zacht voor de dienst. Maar
soms is het zo gezellig in de kerk dat ik net
zo goed niet kan spelen.
Soms hou ik ook gewoon na verloop van tijd helemaal op. De kerkgangers merken het niet eens!
Maar als ik de samenzang mooi begeleid, als ik daar mijn best op doe, horen ze
wel degelijk dat dat mooi is,
dat het iets toevoegt, en men ervaart dat ook
als zodanig.
Volgens mij is het niet in eerste instantie de taak van de organist om het
orgel te promoten, maar om de
gezongen liederen zo mooi mogelijk van een
begeleiding te voorzien.
En wat mij betreft doen we zelfs zó ons best dat we ook liedjes die we liever
niet zouden spelen, toch mooi
begeleiden: Van elke deun, hoe simpel ook, kun
je iets maken.
Daarvoor zit je er als organist.
Kees Steketee