artikelen
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN
“Goed
en boeiend
orgelspelen is best
heel
moeilijk…”
Een gesprek met
Stef Tuinstra,
naar aanleiding van de restauratie
van het orgel in de Nieuwe
Kerk te
Groningen.
(19 december 2009)
Het was in de zeventiger jaren van de
vorige eeuw.
Maandelijks werden in de Nieuwe Kerk in
Groningen zogenoemde Welkomdiensten
gehouden op zondagmiddag om vijf uur.
Laagdrempelig, bekende liederen (het
liedboek was nog niet overal echt ingeburgerd) en elke
keer een ander koor.
Het was de tijd van de Community Singers van Chris van Bruggen met
meer dan
honderd leden, er waren de Young Christian Singers en er waren er nog veel
meer.
Ikzelf beleefde in die tijd ook veel plezier met het Interkerkelijk
Jeugdkoor Middelstum dat in
zijn hoogtijdagen zo’n 60 leden had!
Toen ze een organist zochten voor die
diensten (Chris van Bruggen had het tot dan toe gedaan)
solliciteerde ik en
werd warempel aangenomen. Elke maand spelen en arrangementen maken voor de
trompettist, de trombonist en de hoboďst die de samenzang mede begeleidden.
Dat die blazers
meespeelden was ook om wat meer volume te maken. Het grote
orgel was in restauratie en ik werd
geacht de diensten te spelen op het kleine
Van Vulpen Koororgel dat eigendom van de cantorij was. Ik
ben nog persoonlijk
aan de deur geweest bij Evert Westra om te vragen of ik dat orgel mocht
gebruiken. Hij, de cantor, was er geen voorstander van, maar vooruit dan maar.
En hij wenste me veel
succes met ‘die leuke diensten’ zoals hij ze korzelig
noemde.
Het spelen op dat kleine orgel was best leuk, maar ik kon haast niet wachten
op het moment dat de
restauratie klaar zou zijn. En de welkomdienstencommissie
blijkbaar ook niet, want die hief zichzelf op
vóórdat het zover was.
Maar dat had vast ook met andere zaken te maken. De laagdrempeligheid, de
grote koren, het was er
misschien de tijd wel niet meer voor…
Verbaasd was ik dan ook toen
ik een anderhalf jaar geleden ontdekte dat het orgel alweer
gerestaureerd
werd.
Dertig jaar is een hele tijd, en ik hoor Klaas Bolt nog zeggen, het was in
Middelstum bij de opknapbeurt
van het Van Oeckelenorgel, “We restaureren niet
voor de eeuwigheid…”, maar ik had toch het idee dat
Timpe er al weer heel snel
aan moest geloven.
Dus maar eens aan Stef
Tuinstra gevraagd, organist en orgelbouwdeskundige.
“Gaandeweg bleek bij de vorige restauratie, die duurde van 1976 tot 1980,
dat het geen succes zou
worden. Een algeheel gebrek aan goede planning,
communicatie, aansturing en controle, technisch
en artistiek onvermogen van de
orgelmaker en ook voor een deel de onwil om het werk van Timpe te
respecteren
heeft het werk bepaald geen goed gedaan. Een voorstel om de integrale
speelmechaniek van Timpe voor een belangrijk deel te vernieuwen werd,
terecht!, door de
toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg geweigerd. Als
compromis werd de originele
toetsdiepgang verkleind; daardoor zou het orgel
gemakkelijker bespeelbaar worden. Het tegendeel
was waar: het toucher, de
toetsaanslag, werd juist aanmerkelijk zwaarder en de koppels konden
daarna
niet meer functioneren. Het gevolg was een altijd vals klinkend orgel en
voortdurend hangers,
zodat je weer eens moest stoppen midden onder een concert
of in een dienst. Een verzachtende
omstandigheid is het feit dat de
stilistisch juiste restauratietechniek van 19de eeuwse orgels
destijds
nog aan het begin van haar ontwikkeling stond. Veel van die 19de
eeuwse orgels waren nog niet eens
tot monument verklaard(!). Daardoor werd het
eigenzinnige artistieke concept niet voldoende
begrepen en gewaardeerd. Er
werd met ´barokke´ ogen naar het instrument gekeken...
Omdat de tijd
zo relatief kort was tot de vorige restauratie is bij het nu uitgevoerde werk
vooraf
afgesproken dat alleen een technische restauratie zou worden
uitgevoerd, geen klankrestauratie.
Helaas is echter juist die klank indertijd
ook nog onvoldoende begrepen, waardoor allerlei ingrepen
in de soms nog
originele intonatie zijn gedaan die we nu betreuren. En er zijn veel nieuwe
pijpen
bijgemaakt die slechts voor een deel de oude klank van Timpe laten
horen.”
Maar ik begrijp dat je
desondanks tevreden bent over het resultaat?
“Voor wat we
hebben kunnen en mogen doen ben ik heel tevreden en is er zelfs meer resultaat
geboekt dan ik vooraf had ingeschat. We zijn er dus heel blij mee en ook
dankbaar dat het zo gedaan
kon worden. Alle uitvoerende aannemers, in
bijzonderheid Mense Ruiter Orgelmakers uit Zuidwolde,
verdienen dan ook een
groot compliment.”
Maar klinkt het orgel nu ook
wezenlijk anders dan voorheen, want het zijn toch vooral technische zaken
die
je eigenlijk alleen als organist merkt. Hoort de doorsnee de kerkganger er
iets van?
“Ja, dat klopt. De
meeste tijd is gaan zitten in werk dat je vanuit de kerk niet kunt zien, en
wat vooral
de organist merkt. Maar het kerkbestuur zal het ook merken, want er
is veel minder acuut onderhoud
nodig omdat het orgel veel betrouwbaarder
functioneert. En ook de kerkganger heeft gelukkig wel
degelijk verschil
gehoord! Iedereen vindt dat het orgel voller, draagkrachtiger en minder
groezelig
klinkt. De klankkléur is ongeveer hetzelfde gebleven, maar is
tegelijk helderder en doorzichtiger
geworden.”
Ik heb altijd de indruk, en
je hoort dat vaker, dat het orgel wel wat pittiger had gekund. Deel je die
mening?
“Ja zeker. Men heeft dit na de vorige restauratie aan Timpe geweten, maar
ik heb al vanaf 1980, toen
het orgel na de vorige restauratie door Wim van
Beek werd ingespeeld, geweten dat dat niet zo was:
Timpe zelf heeft een
voller, zingender en draagkrachtiger klankbeeld gerealiseerd. Dat was in 1831
ook wel wat gemakkelijker met de toen nog aanwezige stenen vloer. In 1860 is
de huidige houten
vloer aangebracht en ook de vaste kerkbanken die er nu nog
zijn. Daardoor is de akoestiek erg
veranderd en moet het orgel als het ware
veel meer moeite doen om zijn volle klank - want luister
boven bij het orgel
maar eens hoe luid het eigenlijk is! - beneden bij de toehoorders te krijgen.
Het
vele hout en ook de kussens in de banken dempen de klank aanmerkelijk.
Toch kunnen we gelukkig
nú al zeggen dat het orgel meer ‘power’ heeft
gekregen, terwijl we weten dat het orgel het in zich heeft
dat daar nog een
behoorlijk stuk volume bij kan komen. Maar dat kan er pas uitgehaald worden
bij
een volgende fase met een klankherstel. Gelukkig is zo’n ingreep veel
minder kostbaar dan de
ongeveer € 415.000 die het werk van nu gekost heeft.
Dat bedrag kon gelukkig bijna helemaal
gesubsidieerd worden.”
Als ik in de Nieuwe Kerk kom
is dat voor een concert of een cantatedienst. Hoe zijn de morgendiensten.
Zijn
de aantallen kerkgangers zodanig dat je stevig kunt spelen?
“De kerkgangers
reageren direct op de begeleidende klank tijdens het zingen. Het zingen met
het
koororgel ging eigenlijk prima, maar nu met het grote orgel alle emoties
die in de liedteksten
bezongen worden weer kunnen worden verklankt, merk je
dat de zang zich daarmee direct verbindt.
Men luistert gelukkig goed naar de
organist en ik luister naar de gemeente als ze zingt, zodat we
goed gelijk
opgaan en er een mooie cadans ontstaat tijdens het zingen. En bij een loflied
gaat het
volle orgel open en zingt de gemeente vol overgave. Bij ingetogen
liederen of bij responsies tijdens
gebeden kan ik soms al met enkele registers
begeleiden en klinkt het soms zelfs intiem. In de
morgendiensten gaan die soms
grote verschillen ook prima omdat er dan enkele honderden
kerkgangers aanwezig
zijn. In andere diensten dan de cantatediensten - wanneer er doorgaans
minder
kerkbezoekers zijn - registreer ik natuurlijk minder vol, maar met zeker
zoveel variatie. Ik kan
bijvoorbeeld met één vol klinkend klavier toch een
feestelijke klank realiseren wanneer die gewenst
is. De totaalklank is dan
gewoon wat minder volumineus dan wanneer er twee of zelfs drie klavieren
gekoppeld worden, wat ik bij de lofliederen tijdens de cantatediensten wel
doe. Maar dan zit de kerk
soms helemaal vol en zijn er zo nu en dan wel bijna
duizend bezoekers! Zo’n volle kerkzang blijft toch
iedere keer weer een
belevenis!”
Dan heb je het over kerkzang
en voor je het weet hebben we het over het stoffige imago van het orgel…
“Ja, zwaar, saai,
drenzerig en altijd de zelfde dreun. Er zijn mensen die de kerk hebben
verlaten om
het orgel en niet om de dominee of de heersende theologie. Maar je
kunt het orgel ook beschouwen
zoals dat door de eeuwen heen is gedaan,
namelijk als een imitatieorkest waarvan de organist
eigenlijk dirigent en
componist tegelijk is die de composities en improvisaties ‘instrumenteert’. In
het
orgel van de Nieuwe Kerk zijn ook registers aanwezig als Fagot, Hobo,
Dwarsfluit, Trompet en zelfs
een klokkenspel (carillon). Instrumenteren heet
bij organisten ‘registreren’: het telkens opnieuw
uitkiezen van bepaalde
registers die goed met elkaar gecombineerd kunnen worden zodat er steeds
weer
nieuwe passende klankkleuren ontstaan. Dat is een kunst op zich. Wanneer een
goede organist
zich goed voorbereidt op de dienst en zorgt voor een zinvolle
afwisseling en in zijn of haar aanslag en
tempoaanpak kan laten horen wanneer
er vrolijke of droevige muziek wordt vertolkt, dan is een orgel
allesbehalve
saai en heeft het zelfs geen drumstel nodig! Dan kun je nog steeds, met
Mozart, zeggen
dat het orgel de ‘Koning van de muziekinstrumenten’ is.”
Inderdaad, maar als je soms
hoort hoe zo’n koning door zijn speler behandeld wordt…
“Goed en boeiend
orgelspelen is best heel moeilijk en vereist veel studie en daarom een
passende
beloning. Als kerkorganist bekleed je een kerkelijk ambt, net als een
dominee en een ouderling. Ik
zeg wel eens: de dominee en de organist kunnen de
kerkdiensten maken en breken. En omdat het
laatste helaas maar al te vaak
gebeurt, heeft het orgel zo’n slechte naam gekregen. Maar zoiets ligt
én aan
de organisten zelf én aan de kerkelijke gemeente. De kerkelijke gemeente zou
alleen maar
goede organisten moeten willen aantrekken en die vervolgens net
als een dominee gewoon goed
honoreren. In de ons omringende landen is dat vaak
heel gewoon en heeft de kerk er het geld voor,
en ze hebben het er ook voor
over! Maar in Nederland veel minder. We zijn immers een
koopmansland en willen
graag voor een habbekrats op de eerste rij zitten. Zolang dat niet verandert
zal het orgel het steeds meer moeten afleggen tegen…, ja tegen wat? Een
begeleidend combo
organiseer je ook niet zo gemakkelijk elke zondag opnieuw en
niet elke generatie kerkleden wil
alleen maar moderne muziek in de kerk. En in
oude stenen kerken met wat nagalm klinkt elektrisch
versterkte muziek
afschuwelijk en houd je direct de handen voor je oren! Je zou natuurlijk wel
diverse
soorten diensten kunnen gaan organiseren in daarvoor verschillende
passende gebouwen: klassieke
diensten, liturgische diensten, combodiensten en
zelfs U2 diensten. Toch blijft met dit alles nog
steeds de vraag: in welke
dienst komen de jóngeren nu het meest, wanneer welke kerkmuziek dan
ook niet
past bij een moderne Bijbeluitleg? Net als ouderen hebben sommige jongeren
daar immers
behoefte aan. Maar weer andere juist niet. Want dan moet er
genuanceerd nagedacht worden over
de vragen van het leven of bijvoorbeeld over
het ontstaan van de Bijbel. Pasklare antwoorden
vanuit het klassieke geloof
waar je niet te veel bij hoeft na te denken zijn dan soms juist veel
gemakkelijker.
En daar past beter een combo bij, zeggen ze dan, want die klassieke teksten
over de persoonlijke
relatie met God zingen zo lekker. Het orgel is voor de
jeugd per definitie saai omdat ze niet na wíllen
of kúnnen denken over het
feit dat orgels nog steeds heel eigentijds kunnen zijn omdat traditie
helemaal
niet ‘uit’ maar juist steeds meer ‘in’ is. En dat orgels dus ook prima passen
bij een modern
levensgevoel met een eigentijdse Bijbeluitleg. De jeugd weet
dat niet meer omdat ze hun eigen
geschiedenis niet meer kennen. En dat komt
weer omdat de vakken geschiedenis, cultuur- en
maatschappijleer en filosofie
op school zo worden ondergewaardeerd. ‘Investeren in onderwijs’,
allemaal
zeggen we het. Daarom moeten we, ik denk in samenwerking met scholen van zowel
het
basis- als het voortgezet onderwijs, veel voorlichting gaan organiseren om
de jongeren weer in
contact te brengen met het orgel en laten zien hoe het
gebouwd wordt, wat de culturele context er van
is en vooral laten horen hoe
het ook kan klinken!”
Waarvan akte.
Zondag 6 december was er
weer zo’n mooie cantatedienst. Het mooiste adventslied, ‘Nun komm der
Heiden
Heiland’, stond centraal in cantate 61, van Bach, die werd uitgevoerd. Stef
speelde als
inleidende muziek het prachtige koraalvoorspel met die omspeelde
uitkomende stem, BWV 659,
subtiel met de Quintadeen in de begeleiding. En aan
het eind die andere mooie bewerking, BWV 661,
met de melodie in het ronkende
pedaal.
Bij de samenzangen viel zijn treffende interpretatie van de teksten op.
“Donkere zware nachten”(uit
gezang 130) klonken ook donker en zwaar, maar
helder en stralend kwam daarna “de ster van Gods
genade” uit het orgel. En ook
het carillon, waar hij het eerder over had, hoorde ik langs komen in een
van
zijn voorspelen.
“Heerlijk om er zo mee bezig te zijn…” zei hij na afloop.
Ik maakte tijdens de restauratieperiode ook een dienst mee waarin hij speelde.
Toen uiteraard op het
kleine Van Vulpen positief met zijn vijf stemmen. Maar
of hij nou op het Timpe orgel speelt of op dat
kleine Van Vulpen orgel:
smullen is het eigenlijk altijd.
“In der Beschränkung zeigt sich der Meister”, zegt de Duitser. Kan je nagaan
wat die meester laat zien
als er geen beperkingen meer zijn…
Prachtige voorspelen. Mooie harmonieën op weer een heerlijk klinkend orgel.
Ikzelf vind het altijd mooi
om niet mee te zingen, maar te luisteren naar wat
de organist van de begeleiding maakt. Als iedereen
dat zou doen zou er geen
sprake meer zijn van samenzang.
Daarom speelt hij natuurlijk van die mooie voorspelen!