artikelen
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN
Boekbespreking:
(21 juni 2008)
Van
Merriënboer/Bootsma/Van Griensven:
Van Agt
Biografie, tour de force
Uitgeverij
Boom, Amsterdam, 2008, 590 blz.
“Je
was voor hem of je was tegen hem. Je
verafschuwde hem of bewonderde hem. Maar
onverschillig liet hij je nooit. Dries van Agt, een
exotisch verschijnsel in
de Nederlandse politiek.”
Zo begint de tekst op de flap van de biografie van mr.
A.A.M. van Agt die
onlangs verscheen.
Het is een lijvig boekwerk geworden. In een kleine
600 pagina’s nemen de
schrijvers ons mee door Van
Agts geschiedenis. We beginnen in Brabant, waar
hij
zijn jeugd doorbracht en belanden uiteindelijk, via
kabinetten,
lijsttrekkerschappen, alweer Brabant, en
functies in het verre buitenland in
het heden, de tijd
waarin Van Agt zich beijvert voor de Palestijnse
zaak, iets
wat lang niet elke (oud)fan van hem
begrijpt.
Dat was sowieso altijd al een probleem.
Van Agt proberen te begrijpen. Niet zozeer zijn taalgebruik,
zijn houding,
zijn gedrag, maar wel wat daar nou eigenlijk echt achter zat. Was hij zo
onhandig, of
speelde hij de onhandige kwibus? Wilde hij echt niet de leider
van het CDA worden of was dat een
gespeelde bescheidenheid?
Ook de schrijvers van het boek laten het min of meer in het midden.
Wel wordt duidelijk dat Van Agt een slimme man was, en is, die deksels goed
(het zouden zijn
eigen woorden kunnen zijn) wist waar hij mee bezig was.
Wereldvreemd
Toch blijkt uit het boek
zijn soms wat wereldvreemde manier van tegen dingen aankijken. Wat te
zeggen
van zijn ambitie om commissaris in Noord-Brabant te worden, waarbij hij
refereert aan de
periode van De Quay, commissaris van 1945 tot 1959: “De
burgers lichtten voor hem de hoed of
tikten aan de pet, de Gedeputeerden
stelden er een eer in hem bij te staan.” (blz. 464). In de
tachtiger jaren was
dat niet meer zo, en dat kan toch ook Van Agt zelf nauwelijks verbaasd hebben.
Toen hij, na jaren in het buitenland te hebben vertoefd, Japan, Washington,
weer terugkwam in
Nederland moet hij “zich rotgeschrokken zijn van een avond
zappen tussen Nederlandse zenders:
Het is leeg, dor en voos.” (blz. 486)
Dat was in 2000, toen hij opriep tot een nieuw ethisch reveil, zoals hij dat
ook al eens had gedaan in
1974, toen naar aanleiding van de
abortusproblematiek.
Terugkijkend kunnen we constateren dat er heel wat gebeurd is in de periode
dat Van Agt deel
uitmaakte dan wel leiding gaf aan de regering. In 1971 werd
hij, de “nieuwe ster aan het firmament
van de Katholieke Volkspartij” (blz.
63), minister van justitie, in 1983 verliet hij de landelijke politiek.
Naast de al genoemde abortusproblematiek had hij te maken met de commotie over
de geplande
vrijlating van ‘de drie van Breda’, de Lockheed affaire, de zaak
Menten (een oorlogsmisdadiger die
twee dagen voor zijn beoogde arrestatie
bleek gevlogen), twee treinkapingen, de troonsafstand van
Koningin Juliana en
het aantreden van Koningin Beatrix, om maar eens wat zaken te noemen.
Aantjes
Daarnaast was er het al dan
niet foute oorlogsverleden van Aantjes, aan wiens politieke carrière
dankzij de loslippigheid van de vrouw van dr. L. de Jong en diens “op luide
toon en zonder spoor
van twijfel” (blz. 316) gevelde vonnis in 1978 een
voortijdig einde kwam. De vraag was en is in
hoeverre Van Agt daarin had
moeten en kunnen ingrijpen. Aantjes omschreef Van Agt in 1993 nog
als die
“jezuïtische griezel”. (blz. 320) In 1997 kwam het, op initiatief van Van Agt
tot een verzoening
tussen beide heren.
Het was de tijd van het kabinet Van Agt/Wiegel dat haast letterlijk op een
achternamiddag in elkaar
was gedraaid nadat de eindeloze formatie van het
tweede kabinet Den Uyl was stukgelopen. Ook
daarbij blijft de vraag of Van Agt
er nou werkelijk vanaf het begin op uit was om de komst van dat
kabinet te
blokkeren. De schrijvers concluderen dat dat niet zo was: “Beiden (Van Agt en
Den Uyl)
probeerden – vooral in het begin – zeer nadrukkelijk (…) met elkaar
rekening te houden. Den Uyl
hield zich in, ook in zijn gematigde voorstellen.
Van Agt was zonder enige twijfel bereid een kabinet
Den Uyl II te aanvaarden.”
(blz. 279, citaat van de secretaris tijdens die lange formatie, Herman
Tjeenk
Willink)
Overigens kwam er nog wel een kabinet met Van Agt én Den Uyl; dat was in 1981
toen Van Agt
(weer) premier werd en Den Uyl een soort superminister. Het zou
maar een half jaar zitten.
Koninklijk huis
Interessante onthullingen
komen we ook tegen. Toen koningin Juliana ging aftreden wilde ze gratie
verlenen aan veel gedetineerden. Van Agt voelde daar niet veel voor. Tijdens
zijn bezoek aan een
vergadering van de Europese Raad in Luxemburg probeerde ze
het nog eens bij vice-premier
Hans Wiegel, maar ving ook daar bot. Toen kwam
ze met het idee om alle gevangen in Nederland
op de dag van de troonswisseling
een taart te sturen. “Dat lijkt me een uitstekend idee,” zei Wiegel,
“en dan
spuiten we er met slagroom op ‘Nog vele jaren.’” (blz. 368)
En als het gaat over de afspraak dat we koninginnedag, ondanks het feit dat
Beatrix op 31 januari
jarig is, op 30 april blijven vieren lezen we: “Op 24
april zetten Juliana en Wiegel hun handtekening
onder een daartoe strekkend
koninklijk besluit. Zes dagen later reageerde Juliana niettemin
ontroerd op de
mededeling in de inhuldigingsrede van haar dochter: ’30 april zal blijven:
koninginnedag’.” (blz. 369)
In het hoofdstuk over de Lockheed Affaire zien we dat Prins Bernhard zich eens
liet ontvallen: “Ik
ben trots op het feit dat ik geestelijk eigenlijk nooit
ouder dan een jongen van tien, elf ben
geworden. Dat is, denk ik, ook een
verklaring van het feit dat ik lichamelijk nog zo fit ben.” (blz. 183)
Smullen
Over al deze zaken verhaalt
de biografie van de heren Merriënboer, Bootsma en Van Griensven
uitvoerig, met
veel citaten uit gesprekken met betrokkenen, inclusief de heer Van Agt zelf.
Ik vond het smullen. Van het begin tot het eind. Het boek leest als een
spannende roman, zeker als
je de periode die het meest aan bod komt (de twaalf
jaren in de landspolitiek) in die tijd bewust hebt
meegemaakt en gevolgd.
Het bijzondere van Van
Agt is toch geweest dat hij als lijsttrekker van het CDA zowel de katholieke
als de protestantse achterban aan zich wist te binden.
Ik was er getuige van, op 18 maart 1977, toen hij in Middelstum het kabinet
Den Uyl liet vallen: een
KVP-er die meezong uit het Liedboek, Gezang 456.
Zonder Van Agt zou het CDA er misschien wel niet geweest zijn.
Toen hij in 1976 lijsttrekker werd was dat tegen wil en dank: hij zou
gouverneur van Limburg worden,
het was hem al toegezegd, maar de top van het
CDA zei dat hij “als enige de boel bij elkaar kon
houden. Daarom moest hij het
wel doen.” (blz. 239)
Elders lees ik dat een verontrust partijlid schreef: “Het CDA zonder hem is
als een kerk zonder
toren of orgel: duf, donker en drabbig.”( blz. 426)
Is er dan niets aan te merken op het
boek?
Nee, eigenlijk niet, of het moest zijn dat ik me verbaas over de opmerking dat
in Van Agts jeugd op
de morgen van Paaszaterdag al het Paasfeest begon (blz
22), en dat de harmonie die hem in 1983
Brabant binnenhaalde “Gaudate in
Domino” heette. (blz. 463) Dat moet vast Gaudete zijn.
Maar die paar kleine slordigheidjes in de marge doen niets af aan het feit dat
ik dit heerlijke boek in
één weekend min of meer non stop heb uitgelezen.
Een aanrader voor iedereen die die roerige politieke zeventiger jaren
meegemaakt heeft.
En zo men al de indruk heeft dat de heer Van Agt langzamerhand een karikatuur
van zichzelf wordt
(ik ben niet de eerste die dat suggereert!), zou men,
gelezen hebbende hoe hij in elkaar steekt, tot
de conclusie kunnen komen dat
ook dát beeld door hemzelf zorgvuldig wordt geregisseerd.
De man blijft een raadsel.
Kees Steketee
(Voor wie er niet genoeg van kan
krijgen: ook het boek van Anet Bleich, Joop den Uyl (1919-1987),
Dromer en
doordouwer, uitg.Balans, Amsterdam, 2008, is alleszins de moeite waard…)