artikelen
Boekbespreking:
(5 april 2008)
Frans Willem Verbaas, Engelenwoede (roman),
Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer, 2007; 230 blz.
Erik
Gouderak is tevreden met zijn leven als echtgenoot,
vader, marathonloper en
predikant. Luus, zijn vrouw, vindt
echter dat zijn werk veel te veel van hem
vraagt, en van het
gezin. Ze wil een normaal
leven leiden, ‘net als andere
mensen’. Op een dag stelt ze
Erik voor de
keus: Óf zijn gezin, of zijn predikantschap.
In afwachting van zijn
besluit
trekt ze voor onbepaalde tijd bij een familielid in.
Na haar vertrek houdt Erik een dagboek bij waarin hij openhartig nadenkt
over
zijn leven met Luus, en over zijn werk in een leeglopende kerk. Ook
schrijft
hij over het wel en wee van zijn opgroeiende kinderen, over een
stervende man
die hij pastoraal bijstaat, en over diens mysterieuze
vrouw.
Naarmate Luus langer wegblijft, rijst bij Erik de vraag of hij zelf nog wel
met haar verder wil. Ondertussen zien de kinderen het getob van hun
ouders met
stijgende verbazing aan...
Tot zover de tekst op
de achterflap van het boek Engelenwoede.
Toen ik er in begon te lezen had ik die achterflap nog niet gezien. Het boek
lag op tafel, ik bladerde
er wat in en ik leek in het dagboek beland van Frans
Willem Verbaas. Gaandeweg blijkt dat het een
fictief dagboek is, van ene
dominee Erik Gouderak.
Verbaas slaagt er in om de aandacht van de lezer direct te grijpen. Hij
beschrijft op een boeiende
manier hoe we in het leven vaak in een spagaat
staan. Privé loopt het niet lekker maar je moet wel
gewoon aan het werk en er
daar het beste van maken. Zo moet de dominee die zelf
huwelijksproblemen heeft
aan de slag met de trouwdienst van een jong stelletje.
Door
de vorm van een dagboek te kiezen kan Verbaas (foto hiernaast),
zelf ook
predikant, heel wat kwijt over zaken in de kerk die hem bezig houden.
De ene keer
doet hij dat subtiel tussen de regels door, de andere keer
onomwonden. Hij woont
in een oude pastorie die de gemeente wil gaan verkopen.
De dominee kan ook wel
in een nieuwbouwwijk gaan wonen. Het lijkt symbool te
staan voor de kerk die meer
en meer naar de zijkant van de samenleving wordt
gedrongen. Dat is ook met
andere zaken het geval: “Alleen gepensioneerden en
een enkele zonderling
houden nog van het orgel. Het orgel is voorbij, net als
kolenkachels en houten
klompen en typemachines en grammofoonplaten.” (blz. 14)
Vaak bevatten
kleine zinnetjes grote waarheden: “Ik haat het als ze zowat in iedere zin
‘natuurlijk’
zegt.” (blz. 17) of “Eén van de dingen die ik dagelijks opnieuw
moet leren, is dat intelligentie geen
garantie is voor een goede smaak.” (blz.
25)
Mooi vond ik “Luisteren naar de Matthäus zonder in Jezus te geloven, is als
vrijen met een vrouw
van wie je niet houdt.” (blz. 101)
Interessant ook te lezen over de dominee die een uitvaart moet voorbereiden en
wat
dienstencategorieën achter de hand heeft: een Psalm 139-dienst, een psalm
121-dienst, een
Romeinen 8-dienst, en zo heeft hij er nog een paar (blz. 57).
En dan de klaagzang (blz. 75): “In
vroeger tijden bestond het werk van
predikanten misschien hoofdzakelijk uit preken, maar
tegenwoordig weten jullie
van gekkigheid niet meer wat jullie je allemaal op de hals moeten halen.
(…)
En altijd maar iedereen tevreden houden: orthodox en vrijzinnig, traditioneel
en evangelicaal,
jong en oud – altijd maar de kool en de geit sparen.” En het
gaat over “eindeloos koffiedrinken bij
rimpelige dames”, en “altijd weer dat
kerkblad dat vol moet met prachtige stukken die misschien
door anderhalve
kerkrat gelezen worden, weet je wel hoeveel tijd je daar maandelijks mee kwijt
bent?”
Dat komt regelmatig aan de orde in het boek, het gevoel dat je als predikant
continu bezig bent in
een afkalvend bedrijf. Het komt soms humoristisch over,
vaak ook tragikomisch. Het levert ook
mooie teksten op. Verbaas laat iemand
zeggen: “In het Koninkrijk Gods wordt niet geteld, maar
gewogen.” (blz. 112)
En “dat je in de woestijn ronddwaalt, wil nog niet zeggen dat er een beloofd
land bestaat.” (blz. 115)
De loop van het
verhaal staat min of meer aangekondigd op de achterflap die ik aan het begin
citeerde. Hoe het afloopt en welke kronkelige wegen daar soms voor worden
bewandeld zal ik hier
niet uit de doeken doen. Eigenlijk heb ik het verhaal
als zodanig niet als de kern van het boek
ervaren, maar veelmeer de veelheid
aan kleine en wat minder kleine teksten die me aan het
denken zetten. Daaruit
citeerde ik er nogal wat en ik kan het nog niet laten: “Wie niet wordt als een
kind, kan het koninkrijk van God niet binnengaan, maar wee de volwassene die
zich een paar jaar
vergist en terugvalt in zijn puberteit.” (blz. 137)
En ook lees ik ergens: “De kerk is een van de weinige plaatsen in de
samenleving waar de mensen
nog niet als verveelde kleuters worden behandeld.
Ik zou dat graag zo houden.” (blz. 165)
Als laatste citaat: “Het Liedboek voor de Kerken is een van de meest
onderschatte boeken van
onze tijd, maar maak dat maar eens duidelijk aan de
jonge generatie die bij het zingen van
psalmen en gezangen massaal de smaak
van oud droog brood in de mond krijgt.”(blz. 124)
Hier wilde ik het maar bij laten, maar niet dan nadat ik, wellicht ten
overvloede, nog eens heb
benadrukt dat het boek een aanrader is. Vooral voor
mensen die de kerk een warm hart toedragen
en met lede ogen zien hoe dat voor
steeds minder andere mensen gaat gelden. Op de een of
andere manier lijkt het
of dit boek is geschreven om dergelijke lieden een hart onder de riem te
steken.
Ik heb het in één ruk uitgelezen.
Kees Steketee