artikelen   

>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN

Heden hosanna, morgen kruisigt hem...
(23 februari 2008)

“Heden hosanna, morgen kruisigt hem.”
Ik vind het de mooiste regel uit het Liedboek. Hij staat in Gezang 173, ‘Alles
wat over ons geschreven is’, en wel als laatste regel van het laatste couplet.
De tekst, die van Jezus’ volgelingen zijn beulen maakt, kennen we nu als de
uitdrukking die de wispelturigheid van de mens verwoordt, het meewaaien
met alle winden: wie vandaag denkt een vriend te hebben blijkt morgen als
de vijand te worden beschouwd.

Onlangs moesten we zingen uit Tussentijds,
de Aanvullende Liedbundel, en wel lied
nummer 145, ‘Alles wat over ons geschreven
is’. Ik begreep niet waarom Gezang 173 ook
weer in de overgangsbundel was
opgenomen, maar verheugde me er wel op.
Totdat ik zag dat juist dat couplet met die
laatste regel er niet in voorkomt! Toen ik nog
eens goed las merkte ik ook dat er kleine
dingetjes net anders waren. En al spelende
en zingende vond ik dat de melodie niet zo
mooi paste op de, voor mij, nieuw versie. Op
beklemtoonde noten in de melodie stonden
onbeklemtoonde lettergrepen, en eigenlijk
vond ik het een teleurstellende ervaring.

Willem Barnard
Dit vroeg om nader onderzoek.
Toen het Liedboek voor de Kerken in 1973 verscheen kwam er ook een lijvig boekwerk uit met
toelichtingen op alle liederen, het zogeheten ‘Compendium bij het Liedboek voor de Kerken’.
Ik zocht naar Gezang 173 en las wat Willem Barnard (*1920) schreef over dat door hem gedichte
gezang.
Overigens is Barnard met 55 eigen liederen en 21 bewerkingen voor wat het aandeel van eigentijdse
dichters betreft een grootleverancier voor het Liedboek geweest.
Het bleek dat hij het lied dat nu in Tussentijds staat als nummer 145 eerder heeft geschreven dan de
versie uit het Liedboek. Over de Liedboekversie zegt hij: “Het gaat over de opgang naar Jeruzalem,
zoals de vijfde strofe zegt. Die uitdrukking ‘opgang naar Jeruzalem’ vindt men bijvoorbeeld in Lucas
18 : 31. En Lucas 18 : 31 (t/m 43) wordt naar klassieke gewoonte opgeslagen als het zeven weken
voor Pasen is, Quinquagesima, het begin van de voorbereidingstijd. Voor die zondag maakte ik een
lied met dezelfde aanvangsregel: Alles, wat over ons geschreven is!” En dat is dus het lied uit
Tussentijds. (Zie de tekst onder dit artikel)

Frits Mehrtens
De melodie bij Gezang 173, én dus ook bij Tussentijds 145, is van Frits Mehrtens (1922-1975).
Hoewel hij zegt: “Voor Gezang 173 heb ik nooit een melodie gemaakt; de tekst, zoals hij in het
Liedboek afgedrukt staat en die Barnard na zijn Amsterdamse tijd heeft geschreven met het oog op
vooral de Palmzondag, zou mij in ieder geval niet gebracht hebben tot de melodie voor het
oospronkelijke ‘Alles wat over ons geschreven is / gaat Gij volbrengen in de veertig dagen. Dat was
een opmaat tot de veertigdagen-tijd, veel directer ‘aan het hart leggend’ dan wat er in het latere lied
wordt gezegd.”
De melodie is dus kennelijk bedoeld voor de oorspronkelijke versie, de Tussentijdsversie.
Frits Mehrtens: “Voor het vinden van de melodie hebben overigens de laatste twee regels van strofe 3
de grootste betekenis gehad: ‘Gij waart met ons, Gij zult ons niet ontbreken / Gij Hogepriester in der
eeuwigheid’. Dat driemaal Gij, die enerzijds bindende, anderzijds verwijzende werking van de klinkers
(want ik ervoer dat als de opmaat, als één geweldige aanloop tot wat voor mij het geweldigste woord
was, Gij Hogepriester), dáár moest de melodie haar hoogste punt bereiken, zo wist ik al spoedig.”
Frits Mehrtens kon niet goed uit de voeten met de vijfde strofe: “Heden Hosanna, / morgen Kruisigt
Hem!, dat is een beschouwing óver het Palmzondaggebeuren, terwijl het er toch heel direct om ging
dat ik onder de kruisigers was...”

Over de technische kant van de melodie zegt hij dat die berust op een spanningstoename door
omvang-vergroting: “De eerste regel speelt zich af binnen het bereik van vijf tonen. In de tweede regel
verwijdt zich de omvang met een zesde en een zevende toon. In de derde regel zet deze toename
dóór: een achtste en negende toon worden in het spel betrokken. Dan is er even een terugval (de
slotnoot bes van regel 3), maar met de inzet van regel 4 culmineert alles in de hoogste toon: de
tiende! In vier regels te komen tot tien  tonen (vanwege die tien geboden en die veertig slagen), - dát
was mijn bijdrage tot de veertig-dagen tijd.”

Jammer
De melodie die zo mooi op Gezang 173 past, wringt mijns inziens op een paar plaatsen in het
Tussentijds-lied, hoewel hij toch juist dáárop door Mehrtens is gecomponeerd…
In het Liedboek: ‘Alle geboden’, in Tussentijds ‘De tien geboden’, met de klemtoon op ‘Dé’. In couplet 2
hetzelfde: in plaats van Gods Schepping staat er nu Dé schepping en verderop in dat couplet ‘hét
vuur’ en ‘branddé tot as’.
Maar het meest jammere vind ik het ontbreken van dat vijfde couplet.
Wanneer we zingen “Heden hosanna, morgen Kruisigt Hem”, (ook muzikaal, dankzij ‘Gij
Hogepriesters’ van Frits Mehrtens, een dramatisch hoogtepunt!) weten we precies waar we het over
hebben. Als organist ben ik ook niet te beroerd om het zodanig te begeleiden dat we, ook al zouden
we de woorden per ongeluk gedachteloos zingen, toch met de neus op de tekst worden gedrukt. Het
confronterende daarvan ervaar je ook als kerkganger en gezangenzanger zonder dat er uitleg bij
gegeven wordt over veertig en tien maal vier en over de vraag uit hoeveel noten de melodie bestaat.
Wat mij betreft is het niet te hopen dat in het nieuw te verschijnen Liedboek Gezang 173 niet meer
staat terwijl Nummer 145 uit Tussentijds er wél in wordt opgenomen.
Dat zou me zeer spijten.
 

Kees Steketee

    Lied 145, Tussentijds (de overeenkomstige woorden uit Gezang 173 cursief)
    (Willem Barnard/Frits Mehrtens)


    Alles wat over ons geschreven is
    gaat Gij volbrengen
in de veertig dagen;
    de tien geboden en de veertig slagen,
    dit hele leven dat geen leven is.

    De schepping die voor ons gesloten was
    ontsluit Gij weer, Gij opent onze
ogen,
    o Zoon van David, wees met ons bewogen,
    het vuur van bloed en ziel brandde tot as.

    Maar Heer, de haard van Uw aanwezigheid
    zal in ons hart een vreugdevuur ontsteken;
    Gij waart met ons, Gij zult ons niet ontbreken,
    Gij Hogepriester in der eeuwigheid.

    Gij onderhoudt de vlam van ons bestaan.
    Aan U, o Heer, ontleent het brood zijn leven.
    Ons is een lof
lied in de mond gegeven,
    Sinds Gij de weg van ’t offer zijt gegaan.


>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN