artikelen
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN
Er
staat nou eenmaal
een orgel in de kerk…
(7 juli 2007)
Jaren geleden ontmoette ik
eens iemand die me
vertelde niet meer in de kerk te komen.
Op zich was dat geen opzienbarend nieuws, maar
wat me wel aan het denken zette
was de reden die
ze daarvoor aanvoerde: er was niets waar ze zo’n
hekel aan
had als aan een orgel.
Een vreselijker muziekinstrument kon ze zich niet
voorstellen.
Die aversie was
gegroeid in haar jeugd toen ze, verplicht, met vader en moeder wekelijks ter
kerke
ging. Het zeurderige orgelspel, de trage psalmen, het was haar allemaal
“niet in de kouwe kleren
gaan zitten”, zoals ze het zelf noemde.
Als groot orgelliefhebber sta je dan met de mond vol tanden. Je kunt een mens
niet dwingen om
iets mooi te vinden. Er zijn ook genoeg zaken in deze wereld
waar anderen razend enthousiast over
zijn en waarvan ik nou weer niet inzie
wat het nou is dat zo’n zaak de moeite waard zou moeten
maken…
En dat niet in alle kerken het orgel even geïnspireerd en inspirerend wordt
bespeeld is ook waar, net
als trouwens het feit dat niet in alle kerken even
geïnspireerd en inspirerend wordt gepreekt, maar
dit terzijde.
Daarnaast valt ook danig te twisten over de vraag wat nou ‘goed orgelspel’
precies is. Wat de ene
kerkganger tot tranen toe kan ontroeren, kan een ander
ontzettend irriteren, om maar eens wat
uitersten bij elkaar te nemen.
Kwaliteit lijkt zogezegd niet een objectief begrip, al valt ook over déze
opmerking, uiteraard, te
discussiëren.
Wat m.i. wel vaststaat is, dat het orgel zeer geschikt is om een zingende
groep mensen te
begeleiden. Het is ook niet voor niets dat er een orgel in de
kerk staat: zijn draagkracht en zijn
verscheidenheid in klankkleuren zorgen er
voor dat hij bij uitstek in staat is om een grote groep
mensen mee te nemen in
een juichende lofzang of juist, met zijn subtiele klanken, tot een
bescheiden
en ingetogen biddend zingen te inspireren.
Een organist kan meegaan met de cadans van de zingende gemeente, hij kan wat
duwen, soms wat
trekken, al naar gelang. Hij kan dat, dankzij zijn instrument,
beter dan, om maar eens iets te
noemen, een pianist of een fanfare.
Orgelliefhebber
Er zijn mensen die op een
gegeven moment in hun leven, al dan niet gestimuleerd door hun
ouders, een
muziekinstrument gaan bespelen. Ze vinden gitaar mooi, ze houden van
dwarsfluit
omdat Berdien Stenberg zo mooi speelt, Candy Dulfer inspireert tot
saxofoon spelen, en het dorp
en de sfeer misschien wel tot toetreding tot de
plaatselijke harmonie.
Er zijn ook mensen die helemaal opgewonden raken van de klanken van het orgel.
Ze gaan graag
naar kerken om te luisteren naar alles wat er op dat gebied te
horen valt. Ze nemen les, en soms
gaat het zo mooi dat ze op den duur ook het
vak ingaan om zelf een goede organist te worden.
Maar in de praktijk blijkt
dan soms dat de band met de kerk minder wordt terwijl de liefde voor het
orgel
even groot blijft. Met andere woorden: het is heel goed mogelijk dat je als
orgelliefhebber
en/of organist ontzettend veel van orgels en orgelmuziek houdt
maar er geen boodschap (meer)
aan hebt dat zo’n instrument, in jouw beleving
nou eenmaal toevallig, in een kerk staat.
Dilemma
Ziehier het dilemma:
kerkgangers die niet van orgels houden versus organisten die niet van
kerkdiensten houden.
De gevolgen zijn hier en daar duidelijk: kerken die het orgel (zo af en toe)
tijdens de dienst het
zwijgen opleggen, en organisten die (omdat ze nou
eenmaal wel graag doordeweeks op een orgel
studeren) ’s zondags wel organist
zijn, maar niet meer dan plichtmatig hun liedjes afdraaien.
In de ene kerk speelt een combo, en, laten we eerlijk zijn, als dat
kwalitatief goed speelt, is daar bij
bepaald repertoire niet veel op tegen, in
de andere kerk word je sacherijnig van het
ongeïnspireerde gepingel op het
orgel, of, bij gebrek aan een kundig bespeler, van het misschien
wel
geïnspireerde, maar technisch zeer matige spel van een goedwillende amateur.
Overigens is
dat laatste ook weer voorstelbaar: als er geen goede organist
voorhanden is zal er toch iemand
moeten zijn die de gemeente begeleidt. En die
iemand kan je dan weer niet kwalijk nemen dat hij
wél zijn uiterste best doet
(hij oefent de hele zaterdagmiddag!), maar gewoon niet beter kan…
Niet-alledaags
Organistenverenigingen
roepen om opleidingen. Vakorganisten moeten amateur-collega’s
coachen in lied
begeleiden, in voorspelen maken, in de juiste literatuur kiezen, kortom,
gewoon
lesgeven.
Maar die amateur-collega´s hoeven niet zo nodig les van die vakmensen die zo
goed weten hoe
het moet: die vakmensen spelen immers zelf, onder het mom van
verantwoord, verzorgd,
stijlbewust en ga zo maar door, toch zelf ook vreselijk
saai?
En dan zijn er die kerkgangers die om het hardst roepen dat kerkorgelmuziek
“niet meer
aanspreekt”. Het is niet meer van deze tijd. Mensen luisteren op de
radio, via CD’s, I-pods en weet
ik wat al niet toch naar heel andere muziek
dan ze in de kerk horen?
Helemaal mee eens, denk ik dan.
Maar wat dan nog?
In de kerk kom je niet om je dagelijks leven nog eens weer op een andere
plaats voort te zetten,
maar juist om je even uit dat dagelijkse leven los te
maken. Om even bepaald te worden bij het
níet-alledaagse.
Net zoals ik het niet raar vind dat ik met God anders praat dan met de
buurman, vind ik het ook niet
raar dat ik in de kerk andere muziek hoor dan
tijdens het afwassen.
Maar het is ontegenzeggelijk waar dat je maar boft als je gewoon wel van
orgelmuziek houdt. Als je
als het ware af en toe tijdens de afwas wél muziek
draait die je ook ’s zondags in de kerk hoort.
Waarmee het dilemma (kerkgangers die niet van orgels houden versus organisten
die niet van
kerkdiensten houden) natuurlijk niet is opgelost.