artikelen  

>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN


Boekbespreking: (23 september 2006)

Maarten ‘t Hart: Het psalmenoproer

De Arbeiderspers, Amsterdam, 2006, 288 blz.

Een hoofdpersoon die zich afvraagt hoe het mogelijk
is dat Noach van alle dieren een koppeltje in de ark
wist te krijgen, en die bovendien niet snapt hoe, om
maar iets te noemen, het zeehondenpaar over het
droge het schip moet hebben bereikt, om over het
slakkenstelletje met zijn slakkengangetje nog maar
te zwijgen...

Vermakelijk is het wel, en het is herkenbaar. Ik kwam het ook tegen in eerdere boeken van Maarten ’t
Hart wanneer hij het had over zijn vader en zichzelf in de vijftiger jaren van de twintigste eeuw.
Anders werd het m.i. in boeken als “Wie God verlaat heeft niets te vrezen” en “De bril van God” waarin
’t Hart elke bijbeltekst onder een vergrootglas legt en als modern intellectueel zijn commentaar levert
op teksten en (met name) getallen die nooit letterlijk opgevat kunnen worden. Op den duur komt
dergelijke scherpslijperij wat zuur over, en gaat zijn betweterigheid je als lezer irriteren.

Psalmenoproer
Maar zo niet in zijn nieuwste roman, “Het psalmenoproer” die speelt in de tweede helft van de
achttiende eeuw. Roemer Stroombreker is reder te Maassluis en maakt als notabele het
psalmenoproer mee. Toen in 1773 de nieuwe psalmberijming werd ingevoerd vond men hier en daar
dat er ook aan de muzikale uitvoering van de psalmen wel wat te verbeteren viel. Het was tot dan toe
heel gebruikelijk dat een couplet van een psalm minutenlang duurde; ’t Hart spreekt zelfs over een
kwartier…
Van het langzame, niet-ritmische zingen werd overgegaan op de zogenoemd korte zingtrant: nog niet
echt ritmisch zoals we heden ten dage gewend zijn, maar met de begin- en slotnoot van elke regel
lang, en de andere noten wat korter, ongeveer zoals nu nog Psalm 68 bijvoorbeeld klinkt, maar dan,
vanzelfsprekend, nog een stuk langzamer.
Om aan de nieuwe zingtrant te wennen werden er doordeweeks speciale oefenavonden
georganiseerd onder leiding van de voorzanger.
Zoals bij elke verandering in de kerk stonden ook nu voor- en tegenstanders op, en het ging er fel aan
toe. Maar veel feller dan we ons nog kunnen voorstellen. Tegenstanders molesteerden voorstanders
en sloegen hun huisraad in puin en tijdens kerkdiensten gingen ze met opzet naast hen zitten om in de
gaten te kunnen houden hoe er gezongen ging worden. Het bijwonen van de oefenavonden werd een
hachelijke onderneming. Het wereldlijke gezag moest er aan te pas komen om te proberen de rust te
doen weerkeren, hetgeen overigens nauwelijks lukte.

Op dreef
Maarten ’t Hart is op dreef als vanouds en tekent op schitterende wijze het leven in het Maassluis in
die tijd. Hoofdmoot vormt dat psalmenoproer maar en passant komt ook de ontwikkeling van de
visserij aan de orde.
Zelfs Mozart komt nog even langs, en het onderwerp van het boek inspireert hem ook tot lyrische
verhandelingen over het Garrels orgel in de Grote Kerk en het koraalvoorspel “Ich ruf zu Dir” van
Johann Sebastian Bach.
Ook gekende ’t Hart thema’s als de vader-zoon verhouding en een schier hopeloze liefde komen we
in de roman tegen.
Daarnaast de tegenstelling rijk-arm, die zich ook manifesteert in de verdeling van de voor- en
tegenstanders van de nieuwe zingtrant.
Het is een historische roman, en dat merken we ook aan het taalgebruik. Veelvuldig citeert ’t Hart, of
maakt in ieder geval de indruk te citeren, uit originele teksten waarin we prachtige oude woorden
tegenkomen die, zonder dat de tekst er onleesbaar door wordt, toch het tijdsbeeld mooi neerzetten.
Voor de echte ’t Hart liefhebber is het een boek om van te smullen, voor anderen wellicht een
aanleiding om een ’t Hart liefhebber te worden.
Het is uitermate knap hoe hij het historische thema in een roman heeft weten te verpakken, daarmee
aantonend dat hij, in ieder geval wat mij betreft, op zijn best is als hij verhalen vertelt en daarbij min of
meer ongemerkt precies de sfeer weet te tekenen die daar bij hoort.
Ik heb het boek non stop uitgelezen.
Een aanrader.

Kees Steketee

>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN