artikelen
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN
Boekbespreking: (18
november 2006)
Katia Mrowiec/Michel
Kubler/Antoine Sfeir:
God, Adonai, Allah
(Vragen over de drie grote religies)
Katholieke Bijbelstichting, ’s-Hertogenbosch /
Vlaamse
Bijbelstichting, Leuven, 2006; 189 blz.
Toen ik zag dat er
een boek was verschenen met de titel ‘God, Adonai, Allah’, met als
ondertitel ‘vragen over de drie grote religies’, bestelde ik het,
nieuwsgierig als ik was naar de
manier waarop het altijd actuele fenomeen zou
worden beschreven.
Toen ik het in huis had bleek er nog een ondertitel te zijn: ‘100
antwoorden op vragen die
kinderen stellen’.
Ik kon een licht gevoel
van teleurstelling niet onderdrukken: een boek voor kinderen. Dat viel me een
beetje tegen.
Achterop wordt overigens als leeftijd aangegeven 10+. Een maximumleeftijd
wordt niet genoemd!
Wat me vaak opvalt in teksten voor kinderen is, dat de schrijver zo ontzettend
zijn best doet op de
hurken te gaan zitten. Simpele taal voor de kennelijk
simpele ziel. Dat viel me in dit boek gelukkig erg
mee. Afgezien van de
opmerking “dat er kindjes geboren werden” op bladzijde 152 is het taalgebruik
zeker niet kinderlijk. Wél eenvoudig, en daardoor ook duidelijk en dat is een
grote verdienste van,
neem ik aan, ook de vertaalster Iny Driessen.
Overzichtelijk
Het boek is zeer overzichtelijk
opgezet en geeft per onderwerp de visie van joden, christenen en
moslims op
hun godsdienst. De titel van elke paragraaf vormt een vraag waarop de tekst
het antwoord
geeft.
Een aantal van die vragen maakt samen een hoofdstuk, in totaal zeven (!).
Het gaat over (1) de grote vragen van de gelovigen, (2) hun geloof, (3) hun
leven, (4) hun gebed en
geloofspraktijk, (5) hun feesten en symbolen en (6)
hun heilige plaatsen.
Het zevende hoofdstuk gaat over “vragen over gelovigen in de 21ste
eeuw”.
Daarin ook de vragen: “Wat zeggen joden over christenen en moslims?”,
“Wat zeggen christenen
over joden en moslims?” en “Wat zeggen moslims over
joden en christenen?”
In de antwoorden lezen we dat joden christenen en moslims zien als partners,
“want zij leveren een
bijdrage aan de verspreiding van het godsbesef.” (blz.
160)
“Christenen beschouwen de joden als hun oudere broer.” (blz. 162) Ze hebben
moeite “met de manier
waarop de islam in sommige landen godsdienst en politiek
vermengt, zonder voldoende onderscheid
te maken tussen de persoonlijke
overtuiging en de regering van een samenleving. (…) Maar de kerk
heeft wel
eerbied voor het geloof van de islam en de spirituele zoektocht die de islam
biedt aan een
groot aantal mensen overal ter wereld.” (blz. 163)
“De islam noemt gelovigen van andere monotheïstische godsdiensten ‘mensen van
het boek’ (…)
Mohammed hoopte op steun van de joodse stammen: “Verklaarden ook
zij niet afstammelingen te zijn
van Abraham? Tegenover christenen namen de
moslims diezelfde open houding aan bij het begin van
de prediking. De Profeet
zelf heeft in 631, een jaar voor zijn dood, een overeenkomst getekend met de
belangrijke christelijke gemeenschap in de oase van Najran. (…) In de Koran
staat dat er geen dwang
op godsdienst mag bestaan.” (blz. 164)
Religieus fanatisme
Dat de praktijk soms anders is dan
de mooie theorie doet vermoeden blijkt ook uit de paragraaf over
“heilige
oorlog”, die overigens vooral wordt gebruikt om uit te leggen dat het woord
‘jihad’ niet ‘oorlog’
betekent maar ‘inspanning’, en is bedoeld als de
“inspanning die een moslim moet doen om een
goede moslim te zijn.” (blz. 156)
Op de vraag of gelovigen het recht hebben om te doden wordt onder andere
geantwoord dat er “enkel
tot oorlog besloten (kan) worden door een wettelijk
gezag en enkel voor een goed doel.” (blz. 157) Als
lezer verbaas je je over
dat goede doel, maar het gaat dan verder: “Eerst moeten alle vredelievende
mogelijkheden zijn uitgeprobeerd. De oorlog mag ook niet meer kwaad dan goed
veroorzaken en
alles dient in het werk gesteld te worden om de levens van de
burgers te sparen. En dan nog moet je je
steeds blijven afvragen of deze
oorlog wel gerechtvaardigd is.”
Misschien wordt daarom ook wel, bij de vragen over bedevaart (blz. 147), niet
over de kruistochten
gesproken...
Religieus fanatisme komt wél aan de orde: “Er zou geen enkel gevaar zijn als
gelovigen de strenge
voorschriften van hun religie alleen op zichzelf zouden
toepassen. Maar vaak vinden ze dat heel de
wereld moet denken en handelen
zoals zij. Nog erger is wanneer ze hun geloof met geweld aan
anderen willen
opleggen. (blz. 155)
Die anderen zijn dan, zo zou je uit het boek kunnen concluderen, altijd
andersgelovigen, want het feit
dat er ook mensen zijn die níets geloven komt
eigenlijk niet ter sprake. Je zou haast gaan denken dat
de mens óf jood, óf
christen, óf moslim is.
Wellicht geldt dat ook voor de doelgroep van het boek, hoewel die vooral, en
misschien wel uitsluitend,
uit christenen zal bestaan.
Leerzaam
Het is een mooi en, ook voor
volwassenen, leerzaam boek.
We leren waarom het kruisbeeld van westerse christenen er anders uitziet dan
het oosters orthodoxe
kruisbeeld, we leren de betekenis van de zes punten van
de Davidsster, van de vijf punten van de ster
van de moslims en en passant
komt ook het verschil tussen de eucharistie en het avondmaal aan de
orde. Dat
het boek door de Katholieke Bijbelstichting is uitgegeven is daar subtiel,
maar voor een
protestant zeker niet hinderlijk, merkbaar.
Soms zijn de antwoorden een openbaring in hun eenvoud: “Waarom zitten mannen
en vrouwen
gescheiden in de moskee? Om niet door elkaar afgeleid te worden.” (blz.
115)
En waarom sommige moslimvrouwen sluiers dragen? “Dit is een traditie die door
veel moslims als
plicht wordt beschouwd. De Koran vraagt aan vrouwelijke
gelovigen, de echtgenotes van de profeet en
de echtgenotes van de gelovigen,
hun boezems te bedekken. Op dezelfde manier wordt aan
vrouwelijke gelovigen
gevraagd zich te sluieren zoals de echtgenotes van Mohammed dat deden.”(blz.
87)
Je moet het een paar keer lezen om er achter te komen dat er dus níet
expliciet staat dat de Koran om
sluiers vraagt…
Het was ook “gebruikelijk de vrouwen te vragen begerige blikken van mannen
(te) vermijden.” (blz. 87)
Je zou je kunnen
afvragen welk kind heden ten dage nog wel eens met zijn neus in een boek zit,
laat
staan in een dergelijk boek.
En wie is degene die zijn zoon of dochter zo’n boek cadeau zou doen?
In onze tijd van internet en televisie haalt vooral de jongere generatie zijn
informatie eerder dáár dan uit
een boek, hoe mooi en overzichtelijk
vormgegeven ook.
Misschien is het een idee voor de godsdienstles, als schoolboek.
Want op scholen worden, voorzover ik weet, nog steeds boeken gebruikt.
En met deskundige begeleiding van de godsdienstleraar, meester of juf (want
dan kun je ook
dóórvragen) zou het dan heel interessante diensten kunnen
bewijzen.
Met zijn paragraafachtige indeling, kleurige illustraties en kleine (ook
gekleurde!) tekstblokjes over
deelvragen voldoet het m.i. helemaal aan de
criteria voor het hedendaagse schoolboek.