artikelen  

>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN


Kerkmuziek als
levenswerk…
(Een gesprek met
Anne Klaas Gorter (1939),
die 50 jaar organist was van
de Poststraatkerk
in Stadskanaal.)
(1 juli 2006)

“En voor het overige ben ik van mening dat hier
een pijporgel dient te komen…”
Vrij naar Cato eindigde met deze zin steevast de
heer Anne Klaas Gorter, in de tijd dat hij
orgeldocent was aan de muziekschool in
Stadskanaal, zijn toespraakjes bij
leerlingenconcerten.
En door zijn vasthoudendheid is het hem ook
gelukt, en kwam er in 1976 een door Laukhuff
gebouwd orgel in de muziekschool.
“Waarom zouden pianoleerlingen kunnen
beschikken over een prachtige en dure vleugel,
benevens elf piano’s, terwijl orgelleerlingen les
krijgen op een elektronisch
surrogaatinstrument…”
Dit verhaal tekent de mens Gorter, zoals ik hem,
natuurlijk niet meer dan een héél klein beetje,
leer kennen tijdens een gesprek dat we hebben ten
einde een verhaal voor de kerkbode te maken.
Enerzijds zijn vasthoudendheid en de wil om datgene waarvan hij overtuigd is dat het goed is door
te zetten, anderzijds ook die overtuiging zelf: als je iets wilt doen moet je het ook goed willen doen.
Zo lukte het hem ook om de kerk van Stadskanaal, waar hij onlangs na 50 jaar afscheid nam als
organist, te bewegen bij benoeming en honorering van kerkorganisten de officiële Regeling voor de
Kerkmuziek te gaan toepassen. Daarmee verzekerde de kerk zich van een vakbekwame organist,
en die organist ontving een bij zijn functie en vakbekwaamheid passende vergoeding.
Met het afscheid van Gorter nam de kerk overigens ook afscheid van de Regeling…

Anne Klaas Gorter is een geordend mens die leeft voor de muziek, en dan in het bijzonder de
kerkmuziek. In zijn woning vallen direct het pedaalharmonium, de vleugel en het klavecimbel op.
En dan hebben we het alleen nog maar over de woonkamer. In zijn studeerkamer staat nog een
Heyligers orgel naast, van plint tot plafond, langs alle wanden planken met orgelmuziek, boeken
over orgelmuziek en nog veel meer boeken over allerhande onderwerpen, alsmede een minutieus
bijgehouden archief van concertprogramma’s, liturgieën, leerlingenlijsten en wat al niet.
Zo kan hij me nauwkeurig vertellen dat hij in zijn jaren als leraar aan de muziekschool (orgel-,
piano-, theorie- en ensemblelessen) 643 orgelleerlingen heeft opgeleid, waarvan enkele tientallen
voor de praktijkexamens van diverse organistenverenigingen en toelatingsexamens voor
conservatoria. In die tijd organiseerde hij 49 leerlingenavonden en gaf zelf 99 concerten, of
eigenlijk 101, maar er ontbreken twee programma’s in zijn archief.
Het aantal kerkdiensten heeft hij nog niet geteld, maar ook daarvan zou hij een nauwkeurige
opgave kunnen doen. Van alle diensten die hij speelde kan hij me de liturgieën laten zien, maar
dat niet alleen: op die liturgieën heeft hij nauwkeurig aangetekend wat hij vóór de dienst speelde,
wat ná de dienst, wat na de preek, welk voorspel hij voor welk lied gebruikte, kortom, de heer Gorter
rommelt niet zomaar wat aan…
Trouwens, dat gegeven was ook de aanleiding van mijn bezoek.
Iemand die 50 jaar bezig is met kerkmuziek heeft veel te vertellen.
En dat bleek.
Gorter verhaalt over de tijd dat Philips zijn fabriek in Stadskanaal opzette. Philips kon eisen stellen:
er moest een zwembad komen, een theater, én een muziekschool zodat de duizenden werknemers
het ook in hun vrije tijd goed konden hebben. “De woonwijk waar we wonen is oorspronkelijk ook
gebouwd voor Philipswerknemers.” En hij vertelt over zijn werk aan de muziekschool en de vele
leerlingen die hij daar had, zichzelf dan weer onderbrekend: “Maar we zouden het niet over mijn
persoon hebben, maar over de kerkmuziek…”

“Ik ben geen polemisch persoon,” zegt hij een paar keer, hoewel hij wel kritiek heeft op de gang van
zaken in de kerken. Maar die kritiek is mild, en vanuit de betrokkenheid van een mens die veel
waarde hecht aan goede kerkmuziek: niet direct maar alles aanpakken wat zich aandient, niet
meedoen met de waan van de dag om maar in de smaak te vallen. En dat geldt wat hem betreft
trouwens ook voor predikanten.
“Maar de tijden zijn veranderd, de mensen zijn veranderd, de oude liederen spreken niet meer
aan…” probeer ik voorzichtig.
En Gorter vertelt weer. Over het Liedboek voor de Kerken en dat daar een hele doorsnee aan
liederen instaat, zowel hoogkerkelijk als laagdrempelig, en over het Compendium bij het Liedboek,
waarin verantwoording is afgelegd over elk lied dat is opgenomen. Zowel over de tekst als over de
gekozen melodie. En daarbij zijn andere criteria gehanteerd dan die je leest in bijvoorbeeld het
voorwoord van de Evangelische Liedbundel…
En over het afkeuren van Huub Oosterhuis “omdat de naam God niet in zijn liederen voorkomt”,
waarbij Gorter direct verwijst naar het bijbelboek Esther, waarmee hetzelfde aan de hand is.
En hij laat me de programma’s zien uit de zestiger jaren, toen in Stadskanaal, in de Lutherse Kerk
op de woensdagavonden een Oecumenisch Avondgebed werd gehouden. “Maar met verandering
van voorgangers in verschillende kerken kwam daar een einde aan, terwijl we toch al samenwerkten
als gereformeerden, hervormden, lutheranen én rooms-katholieken!”
En Gorter vertelt van de programma’s “Een uur Kerstmuziek” en “Een uur Passiemuziek” en van
uitgebreide Vespers met een accent op instrumentale en vocale meerstemmige muziek. Daarbij
werkten professionals en amateur-muzikanten samen (“mét de Cantorij van de Poststraatkerk die,
na 30 jaar te hebben bestaan, vorig jaar helaas werd opgeheven”) in het uitvoeren van goede
kerkmuziek. “En goede kerkmuziek bedoel ik dan voor de hele gemeente. Je moet de voederbak
niet zo hoog hangen dat niemand er meer bij kan…”

Dan dwalen we af, en spreken over zijn jeugd in Zierikzee, waar hij op dezelfde orgels speelde als
later, in zíjn jeugd, schrijver dezes…
In de woonkamer hangt een gravure van de Grote Kerk in Zierikzee, zoals die had moeten worden,
en op een stukje vrij gebleven muur in de studeerkamer prijkt het orgel in de gereformeerde kerk
aldaar.
Dan gaan we weer terug naar de kerkmuziek, en naar de aanbeveling die Gorter schreef aan de
PKN in Stadskanaal, bij zijn ophanden zijnde vertrek. Daarin maakt hij zich zorgen over de
toekomst: het komt hem voor dat de kerk (en dan bedoelt hij niet eens zozeer alléén de kerk in
Stadskanaal, maar ook de kerk in zijn algemeenheid) onachtzaam is als het gaat om kerkmuzikale
medewerking. Kerkmuziek staat op de kerkelijke begroting als sluitpost. “In het voorjaar van 2003
heeft de Triosynode de nieuwe Generale Regeling voor de Kerkmuziek aangenomen, waarin staat
dat de kerkenraad de eerstverantwoordelijke is voor de kerkmuziek.”
Gorter gruwt van de tendens van ‘zoveel mensen zoveel wensen’. Er heersen hier en daar nog
zoveel misverstanden, er is zoveel onbegrip. Het overleg tussen predikant en organist over de
invulling van de eredienst is in de praktijk toch nog erg vaak een eenrichtingsverkeer, terwijl die
predikant in zijn opleiding niet de bagage heeft meegekregen die hij volgens Gorter wel zou moeten
hebben: Dat Compendium bij het Liedboek zou verplichte kost moeten zijn bij de zo noodzakelijke
muzikale vorming van de aankomende theologen, “al was het alleen maar om predikanten te laten
weten wat een kerkmusicus beweegt als hij de reguliere kerkmuziek voorstaat…”
Ik vraag me af hoe het met een zo gedreven organist gaat die nu als gewoon kerkganger de
diensten bijwoont. Iedere organist speelt anders en ieder heeft zijn eigen stijl, maar Gorter kan er
slecht tegen als hij het idee heeft dat er met de pet naar wordt gegooid. “Als er weinig geïnspireerd
en weinig zorgvuldig wordt gespeeld zit ik soms met gekromde tenen…” moet hij toegeven.
Toch heeft hij er geen spijt van dat hij na 50 jaar, en zeker meer dan 4000 diensten (er waren tijden
van drie diensten op een zondag, en hij herinnert zich een jaar met 38 begrafenissen…), de pijp
aan Maarten heeft gegeven, of, misschien beter gezegd, de lier aan de wilgen heeft gehangen.
Hoewel: orgel spelen én orgel studeren doet hij nog steeds, al haalt hij niet meer de 15 tot 20 uur
per week die hij in zijn docententijd daar aan besteedde.

Bij het weggaan valt mijn blik op de twee lijvige delen van Hasper: ‘Calvijns beginsel voor den zang
in de eredienst’.
Gorter vertelt me zich wel enigszins verwant te voelen met Hasper: “Ook iemand die zijn hele leven
heeft geknokt om de mensen te overtuigen van het belang van goede kerkmuziek…”
Zoals gezegd, de heer Gorter is geen polemisch figuur, en ook is hij niet als een gefrustreerd mens
gestopt met zijn werk als kerkmusicus.
Maar soms vindt hij wel dat de dingen zoveel beter zouden kunnen.
Dat de mogelijkheden die er zijn niet ten volle benut worden, misschien door gemakzucht,
misschien door onkunde, misschien wel door beide.
Bezorgd is hij wel…

Kees Steketee

>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN