artikelen
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN
Boekbespreking:
(november 2005)
Uyt-spanningen
(Jodocus van
Lodenstein)
Behelsende
eenige STIGTELYKE LIEDEREN
en andere GEDIGTEN\
Uitgegeven
naar de editie 1676.
De Banier,
Utrecht, 2005; 664 blz.
Maar hola! Maar! Wat hoor ick
daar?
Wat is het! Schreien / of
reyen // Schreyen of reyen?
De wereld noemt het reyen:
maar
Des werelds reyen is schreyen.
Laat ons vrolijck sijn /
Vrolijck / vrolijck /
Laat ons vrolijck sijn /
vrolijck sijn.
Het is een lijvig werk, die
uyt-spanningen van heer Lodenstein.
Een soort liedboek met meer
dan 600 bladzijden.
Ik kreeg het in handen gedrukt
van Reinder Tuitman met de vraag er iets over te schrijven.
Volgens de toelichting, nota
bene áchterin het boek, is prof. dr. L. Strengholt in 1987 begonnen met de
voorbereidingen voor deze wetenschappelijke uitgave. Uit het feit dat we nu in
2005 leven mag
geconcludeerd worden dat het een flinke klus was. (Strengholt
zelf heeft overigens de totstandkoming
niet meer mogen meemaken, hij overleed
in 1989.)
In die toelichting leren we
Van Lodenstein een beetje kennen.
Leven en werk van de
predikant-dichter zijn nauw verweven met de Nadere Reformatie. Hij is in 1620
geboren in Delft, en de predikanten in de gereformeerde kerk aldaar waren
overtuigde voorstanders
van een innerlijke vroomheid en zij zagen de noodzaak
van een verbetering der zeden.
Van Lodenstein ging theologie
studeren en werd reeds op 24-jarige leeftijd predikant. Zijn eerste
gemeente
was Zoetermeer. In 1650 ging hij naar Sluis, in Zeeuws-Vlaanderen. En van 1653
tot zijn
overlijden in 1677 diende hij de kerk van Utrecht.
Hij had een nauwe band met
Voetius, en daaruit ontstond ook de sterke nadruk die Van Lodenstein
later zou
leggen op de eenheid van de gereformeerde belijdenis en de ware godsvrucht.
Reeds in Zoetermeer ijverde de
jonge predikant voor de heiliging van de rustdag en vermaande hij
tegen
allerlei volkszonden en deed hij pogingen de gemeentezang te verbeteren.
De Uyt-spanningen vormen een
bundel liederen (gedichten) die Van Lodenstein schreef naar
aanleiding van bijbelteksten, maar ook geïnspireerd op tamelijk profane gebeurtenissen als
een reis
van Sluis naar Holland en weer terug.
Ze werden vooral gezongen in
huiskamerbijeenkomsten, bijeenkomsten van mensen die in de kerk
niet meer het
ware geloofsbeleven vonden. Het lijkt me trouwens niet bepaald een sine cure
de wat
bizarre melodieën in huiskamerverband tot klinken te brengen. Een
maatvaste dirigent lijkt haast
onmisbaar.
Op het schutblad zijn de teksten als volgt onderverdeeld:
I. Bybel-stoff: of
Bedenckingen over, en Uytbreidingen van eenige plaatsen der H. Schrifture of
Psalmen.
II. Aandagten over Bysondere
Geestlijcke Stoffen.
III. Stigtelijcke Invallen op
verscheydene Voorvallen.
IV. Boetdigten
In de voorliggende uitgave is
elk lied voorzien van toelichtende teksten in de marge. Dat is ook wel
nodig
bij teksten van meer dan 300 jaar oud die in de originele spelling zijn
weergegeven.
Tevens is de muzieknotatie
opgenomen, genoteerd in hedendaags notenschrift en elk van de liederen
wordt
tenslotte voorzien van een toelichting van een der redacteurs.
Er is, kortom, werk van
gemaakt.
Het is dan ook een prachtig
boek en het is ook prachtig uitgegeven.
De teksten heb ik geprobeerd
tot mij te nemen, en ik kon een glimlach af en toe niet onderdrukken.
Het is bijvoorbeeld
verbazingwekkend te zien hoe Lodenstein in staat is op basis van de tekst
“Verblijdt u, nogmaals zeg ik u, verblijdt u”, uit Philippenzen 4 : 4 een
gedicht te maken van liefst 43
coupletten. Hij noemt dat lied dan “De vrolijckheid van ’t christen leven” maar de zwaarmoedigheid
druipt er
uiteindelijk van af.
Het bang gemoed // Der hellen
gloed
Het cnagen der gewissen // der
gewissen /
Can ’t onweerdeerlijck
Gode-bloed
Besadige / vredige / slissen.
Laat ons vrolijck sijn /
Vrolijck / vrolijck /
Laat ons vrolijck sijn /
vrolijck sijn.
Over het zesde vers van
datzelfde Philippenzenhoofdstuk schreef hij ook een gedicht: “Sorgeloosheyd
van een Christen”. Dat weet hij dan in 15 coupletten te verwoorden. Het
laatste vers gaat als volgt:
Als gy dan (Vader) altijd
hoort mijn clagen /
En gy / O Geest / in sugten
loost mijn sorg /
En gy / O Soon / sijt mijn
gewissen borg:
Doet / eenig Godt / my na uw
wil my dragen
Sorg-loos altijd / en altijd
vol van sorg.
De redacteur licht toe (blz.
298):
“Meditatie in liedvorm over
Fil. 4:6, “Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door
bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God.” Echt lodensteiniaans is de uitwerking
van dit thema. Van de zwaarste zorg (om het
eeuwig oordeel over de zonde) bevrijd, mag de christen
eigenlijk niet
bekommerd zijn om geringer zaken. Buitendien: God volvoert met vaste hand Zijn
raadsbesluit en dat maakt alle zorg nutteloos. Ook steekt er dwaze hoogmoed in
die bekommernis,
als wilde men in Gods zetel plaatsnemen. Weg dus met alle bezorgdheid. De
drie-enige God
bekommert Zich om mij: zou ik dan niet
zorgeloos zijn? (…) Maar God vraagt tegelijk zorgvuldigheid in
het betrachten
van onze plichten, in het bidden om onbezorgdheid en in de lijdzaamheid
waardoor
tegenspoed, dankzij Gods goede zorg, loutering wordt. (…) De trinitarisch gestelde slotstrofe voegt de
beide gedachten samen in een
evenwichtige, zinrijke synthese.”
Ik heb werkelijk geen idee
voor wie nou zo’n boek in 2005 nog bestemd zou kunnen zijn. De Uyt-
spanningen
zijn mijns inziens best aardig om eens te bekijken. Ik vind eigenlijk alles
wat er op het
gebied van gezang- en liedboeken, in welke kerk of club, en in
welke tijd dan ook, verschenen is
interessant om eens in te zien. Maar een
dergelijke uitgave vind ik te kostbaar om zo maar voor de
aardigheid aan te
schaffen.
In dezelfde tijd dat ik de
Uyt-spanningen van Lodenstein op mijn bureau had liggen, las ik ook het
bekroonde werk van Jan Siebelink “Knielen op een bed violen”. Daarin vertelt
Siebelink het
levensverhaal van zijn vader, een calvinist die volledig in de
ban raakt van de zogenoemde oude
schrijvers en daarmee zijn leven, en vooral
dat van vrouw en kinderen, op een onvoorstelbare manier
van een donker stempel
voorziet. Dat boek is in staat op meeslepende wijze een soort machteloze
woede
in de lezer los te maken. En naast die woede ook ontroering over de gevolgen
die een haast
naar godsdienstwaanzin neigende geloofsovertuiging voor de mens
en zijn omgeving kan hebben.
Dat lezend veranderde mijn
glimlach over de Uyt-spanningen langzamerhand in een boosaardige
grijns:
dergelijke teksten mag je een mens driehonderd jaar na dato eigenlijk niet
meer aandoen.
Siebelink kan ik overigens de
lezers van de kerkbode wél van harte aanbevelen.
Kees Steketee
> STARTPAGINA
> ARTIKELEN