artikelen   

>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN


Boekbespreking: (september 2005) 
Dr.Jan Smelik:
Gods lof op de lippen
                     
(aspecten van liturgie en kerkmuziek)
Boekencentrum, Zoetermeer; 205 blz.

Onlangs verscheen het boek Gods lof op de lippen,
aspecten van liturgie en kerkmuziek,
geschreven door dr.
Jan Smelik.
Reinder Tuitman gaf het me met het verzoek het te lezen
en er voor de kerkbode een verslag over te schrijven, een
recensie zo u wilt.
Nu staan in mijn boekenkast twee boeken waaraan
Smelik meewerkte: Nieuw handboek voor de kerkorganist
en Het kerklied, een geschiedenis. Die boeken kennende
verheugde ik me zeer op het lezen van Gods lof op de
lippen
.
Als locatie koos ik mijn vakantieadres, ver weg, op het
Griekse Lesbos, het eiland van Sappho. En mijn
verwachting werd niet beschaamd.

Aan het strand, afkoelend van het bezoeken van kloosters, kerken en bergdorpjes, bezorgde het boek
mij vele aangename momenten.
Ook, of misschien wel juist, door datgene wat ik in die Grieks Orthodoxe kerken zo node miste: het
orgel.
Want natuurlijk is dát prominent aanwezig in het werk van Smelik, zelf organist van het heerlijke Van
Vulpen orgel in de gereformeerde kerk vrijgemaakt ‘De Rank’ te Zuidhorn.
Het mooie van het boek is ook dat het, hoewel het oogt als een roman, niet per se als zodanig gelezen
hoeft te worden. De hoofdstukken, alle gebaseerd op eerder door de schrijver geschreven artikelen,
kunnen door de lezer goed apart tot zich genomen worden. Dat draagt wel het risico in zich dat
sommige hoofdstukken ongelezen blijven. Het laatste, over het Avondmaal en de frequentie van de
viering daarvan, zag ik aanvankelijk als een vreemde eend in de kerkmuziekbijt en liet ik eerst links
liggen. Eenmaal gelezen gaf het een interessante blik op meningen over juist wél of juist níet op Goede
Vrijdag Avondmaal vieren, en de door Calvijn bijvoorbeeld beoogde frequentie: “in ieder geval – dus
minstens! – élke zondag.” (blz. 192)

Maar ik dook natuurlijk eerst in de stukken
over het orgel.

Boeiend schrijft Smelik over de geschiedenis
van het orgel in de kerkdienst, het verbod op
het orgelgebruik, het niet ritmisch zingen, de
gezangenstrijd en de evangelische liedcultuur.
Bepaalde zaken, die in de protestantse
kerken van de PKN niet meer spelen, blijken
in de wat zwaardere reformatorische hoek nog
zeer actueel. Zo is het hier en daar verboden
voor, na, of tijdens de dienst Bach te spelen…
Abraham Kuyper en Jan Zwart vormen in
dergelijke gemeenten soms nog de basis van
het liturgisch denken!
Uit het hart gegrepen is me het hoofdstuk over
de evangelische liedcultuur. Smelik bespreekt grondig de oorsprong van een en ander en maakt zich
boos over de soms abominabele teksten die ons, vooral in kinderliederen, worden voorgeschoteld. Hij
betoogt dat we het al dan niet waarderen van opwekkingsliederen niet af kunnen doen met het wijzen
op verschillen in smaak die nu eenmaal bestaan. Het is veeleer een verschil in theologische opvatting.
Wat de een in het liedboek node mist (persoonlijke geloofsbeleving, emotie, ik-liederen) stoort de
ander juist in de evangelische liedbundel.
“Je zou kunnen zeggen dat in kerkelijke gemeenten waar het evangelische lied voorwerp van discussie
en onenigheid is, dit een indicatie is dat de geloofseenheid van de gemeente blijkbaar tanende is. Het
liedrepertoire is hiervan niet zozeer de oorzaak, maar veeleer het gevolg.” (blz. 172-173)
In een eerder hoofdstuk schreef Smelik over de functies van het lied in Schrift en kerkdienst en de
tegenstelling tussen ik-liederen en wij-liederen: “de liederen uit de Schrift geven aan dat ‘ik’ en ‘wij’ niet
tegenover elkaar geplaatst kunnen worden. De enkeling weet zich altijd onderdeel van de gemeente.
Ook in kerkliederen.” (blz. 60)
Maar ook Smelik onderkent dat “de samenleving in het Oude Testament wezenlijk anders was dan
onze, individualistische maatschappij.” (blz. 59)

Even terzijde: Het is natuurlijk prachtig om je als lezer in je eigen mening bevestigd te zien worden.
Een andere vraag is of je je (als je er anders over denkt dan Smelik) door hem zou laten overtuigen.
Een gereformeerd gemeentelid met evangelische inslag zit nou niet bepaald te wachten op
‘verantwoord orgelspel’, wat dat dan ook zijn moge. (Ik hoorde trouwens van een gemeente in de
provincie waar stemmen opgaan om het orgel uit de kerkdienst te weren! De geschiedenis herhaalt
zich…)
Zijn organisten niet zelf schuldig? Enerzijds zijn er de vakmensen die zeer verantwoord en stijlbewust
maar (voor de gemiddelde kerkganger) vaak zo vreselijk saai spelen; anderzijds is daar de wel goed
willende maar niet met veel goede smaak gezegende amateurorganist die enthousiast zijn klanken de
kerk in strooit. En dan spreek ik nog niet eens over kleine dorpskerkjes die blij zijn met dat ene
gemeentelid dat nog enigszins de weg weet tussen de witte en zwarte toetsen. Hoe goedbedoeld ook,
van een dergelijke manier van samen zingen gaat m.i. niet veel inspiratie uit en of het de godsvrucht
aanwakkert is dan ook nog maar de vraag. Logisch dat mensen die bij zulk orgelgebruik zijn
opgegroeid alleen nog maar negatief over het instrument kunnen spreken…

Maar terug naar Smelik. Zoals gezegd: het was een genoegen zijn boek te lezen en zijn redeneertrant
te volgen. Je kunt je afvragen of iedere lezer werkelijk warm wordt van de discussie of Oud
Testamentische liturgische regels en het gebod van David in het Nieuwe Testament en de eerste
christengemeenten nu juist nog wél of juist níet meer gelden, het blijft boeiend er over te lezen.
Natuurlijk wordt ook Calvijns mening over de kerkmuziek besproken, en vergeleken met die van
Luther. Smelik concludeert dat “…Luther en Calvijn principieel hetzelfde dachten over muziek. Over de
belangrijkste aspecten – de oorsprong en de bestemming van de muziek – waren de reformatoren het
volledig eens.” (blz. 87)
Dat is nog eens prettig te horen voor een gereformeerde lezer die het woord Calvinist toch nog altijd,
gewild of ongewild, wat negatief hoort interpreteren!
En dat Calvijn een tegenstander van het zingen van gezangen zou zijn is volgens Smelik ook een
misvatting. Calvijn stelde de Psalmen op de eerste plaats en beijverde zich voor een volledige
berijming van alle 150 psalmen. In 1562 was het zover. Tegen de tijd dat hij aan gezangen zou kunnen
gaan denken was hij (in 1564) overleden. “De vraag in hoeverre Calvijn zelf naast psalmen ook andere
liederen, waaronder ook ‘vrije liederen’, toegelaten zou hebben, kunnen we beter laten rusten omdat
we dan moeten gaan speculeren.” (blz. 104)
Ook over de toegankelijkheid van de kerkdienst schrijft Smelik: “Een kerkdienst is geen
evangelisatiebijeenkomst. Het is mijns inziens zelfs de minst geschikte mogelijkheid om
buitenstaanders (doeltreffend) te bereiken. (…) Bovendien kun je een kerkdienst gewoon niet af
stemmen op buitenkerkelijken die zomaar eens een keertje komen kijken. Elke kerkdienst, ongeacht
de vraag hoe die ingericht is, veronderstelt een zekere mate van kennis over het christelijk geloof.”
(blz. 32)

Smeliks boek kun je, misschien wat oneerbiedig, vergelijken met zijn beschrijving van de kerkdienst
hierboven: Het is zeer begrijpelijk voor insiders en, zoals gezegd, het is ook heerlijk om in je eigen
mening bevestigd te worden. Het lijkt me soms lastig te volgen en wellicht wat minder overtuigend voor
geïnteresseerde buitenstaanders of, en ook hen noemde ik al, evangelisch getinte lezers. Op die
manier wordt het toch een beetje preken voor eigen parochie.
Maar het is wel, ik zeg het met groot enthousiasme, een mooie en boeiende preek!
En misschien is het boek ook juist wel bedoeld voor die eigen parochie…

Kees Steketee                                                                                                                     

zie ook www.smelik.net//godslof.html

>  STARTPAGINA
>  ARTIKELEN