artikelen
Het Weihnachtsoratorium
van J.S. Bach
(december 2004)
“Kun je voor het kerstnummer
niet een
verhaal schrijven over het
Weihnachtsoratorium?” vroeg Reinder
Tuitman me enige tijd geleden. Ik aarzelde,
maar zegde toch toe, De aarzeling
lag vooral
in de vraag hóe zo’n verhaal er uit zou
moeten zien. Wie leest het,
en wat zou die
lezer nou graag willen lezen? En wie ben ik
dat ik hem dat zou
vertellen. “Ongeveer 1000
woorden” zei Reinder nog, hetgeen
ongeveer het
formaat van twee columns is.
Wat kan daar nou helemaal in…
Direct de naam al “Weihnachtsoratorium”.
Je
denkt dan aan één afgerond stuk muziek. Dat
klopt dus niet. Bach schreef
een serie van zes
cantates, speciaal voor de drie (dat waren nog
eens tijden!)
Kerstdagen, de dag van de
besnijdenis van Jezus (nieuwjaarsdag), de
zondag na nieuwjaar en het feest van epifanie (6
januari).
Daar komt nog bij dat de
verschillende
uitvoeringen in twee verschillende kerken
plaatsvonden in Leipzig, waar Bach in de tijd dat hij het Weihnachtsoratorium schreef,
werkzaam was
als cantor. We hebben het dan over het kerkelijk jaar 1734-1735.
In dat jaar was er (net als in 2004-
2005 overigens) geen zondag na kerst,
zodat voor die zondag geen cantate hoefde te worden
vervaardigd. Tussen nieuwjaar en epifanie kwamen we nog wel weer een zondag tegen, om precies te
zijn, net als in 2005, 2 januari.
Het Weihnachtsoratorium werd
dus in zes etappes uitgevoerd. Tegenwoordig doen we het vaak in
tweeën: de
eerste drie delen, over de geboorte van Christus, en de delen vier tot en met
zes, over de
tijd er na.
Tekst
De tekst die Bach gebruikte
bestaat uit verschillende onderdelen. Allereerst zijn daar de “koren”. Dat
zijn uitgebreide meerstemmige bewerkingen van waarschijnlijk speciaal voor de
cantate geschreven
teksten. Vervolgens zien we “koralen”. Dat zijn
vierstemmige zettingen van kerkliederen uit Bachs tijd,
vaak liederen die we
ook nu nog in de kerk zingen. Met de koralen zorgde Bach voor een soort feest
der herkenning voor de kerkgangers. In de “aria’s” zingen solisten
beschouwende teksten. In deze
teksten wordt min of meer commentaar geleverd op
het hoofdbestanddeel van het verhaal: de
evangelieteksten uit Lucas en Mattheüs. Die teksten worden in verhalende vorm, als “recitatief” door
de
evangelist gezongen. Wanneer bepaalde personen uit het verhaal sprekend
optreden dan wordt die
rol ook door een eigen stem vertolkt, hoewel Bach daar
in het Weihnachtsoratorium, anders dan in zijn
Passionen, niet helemaal
consequent mee omgaat. (Hij laat bijvoorbeeld ergens de evangelist een
stukje
engelentekst zingen…)
Voor wat de evangelieteksten
en de koralen betreft is het duidelijk: dat zijn bestaande teksten die
Bach zo
uit Bijbel en Gezangenboek kon overnemen. Van de andere teksten nemen we vaak
voetstoots aan dat Picander, de man die ook de teksten voor de
Mattheüs-Passion schreef, daar
verantwoordelijk voor is. Nergens wordt echter
in Bachs partituur zijn naam genoemd, en ook in
bundels verzamelde gedichten
van Picander komen de Weihnachtsteksten niet voor.
Grappig vind ik dat het
zinnetje “deze inschrijving had voor het eerst plaats, toen Quirinius het
bewind
over Syrië voerde” door Bach niet is opgenomen. Vooral ook omdat ikzelf
ooit een schuchtere poging
heb gewaagd het kerstverhaal op muziek te zetten en
toen geen raad wist met dat zinnetje. Ik bevond
me dus, toen nog onbewust, in
het goede gezelschap van meneer Bach…
Het kerstverhaal is overigens
als volgt verdeeld over de zes delen:
deel I: Lucas 2:1-7, de
geboorte van Jezus;
deel II: Lucas 2:8-14, de
aankondiging aan de herders;
deel III: Lucas 2:15-20, de
aanbidding door de herders;
deel IV: Lucas 2:21, de
besnijdenis;
deel V: Mattheus 2:1-6, de
aankomst van de wijzen;
deel VI: Mattheus 2:7-12, de
aanbidding door de wijzen.
Muziek
De muziek van het
Weihnachtsoratorium heeft Bach voor een groort deel samengesteld uit eerder
door hem geschreven stukken. Daarmee laat hij zien dat com-poneren ook
letterlijk samen-stellen kan
betekenen, hetgeen iets anders is dan wachtend op
inspiratie aan het bureau zitten. Veel stukken uit
het Weihnachtsoratorium
zijn parodieën (bewerkingen, waarbij het woord parodie niet grappig is
bedoeld) van gedeeltes uit wereldlijke cantates. Dat levert nogal eens
discussie op als het gaat over
de vraag of Bach zijn muziek schreef op basis
van de teksten die hij gebruikte, met andere woorden
of hij de teksten van
muziek voorzag met daarbij de bedoeling van de tekst in het achterhoofd. Juist
het
feit dat hij voor verschillende gelegenheden dezelfde muziek gebruikte
lijkt een argument voor het
tegendeel. Als tegenwerping kan men zeggen dat
muziek bij de geboorte van Christus, de Vredevorst,
heel wel kan zijn
gecomponeerd vanuit de dezelfde feestelijkheid als muziek bij de verjaardag
van een
wereldlijk heerser.
Zeker als we weten dat Bach de
sfeer van het totaal belangrijker achtte dan de punten en komma’s, in
de
woorden van zijn zoon Carl Philipp Emanuel: “Wat betreft de kerkmuziek kunnen
we opmerken dat
hij er met hart en ziel aan werkte, zichzelf liet leiden door
de inhoud van de tekst, zonder woorden op
een vreemde plek neer te zetten, en
zonder voort te borduren op de woorden apart, iets wat ten koste
gaat van de
tekst als geheel en waaruit dikwijls belachelijke ideeën ontstaan, hetgeen
overigens soms
de bewondering wekt van mensen die vinden dat ze kenners zijn
doch dat in het geheel niet zijn.”
Ongetwijfeld heeft Carl Philipp gelijk,
maar dat neemt niet weg dat het steeds weer boeiend is om te
zien hoe Bach ook
‘losse’ woorden als bijvoorbeeld Eeuwig (met héél veel noten) en Dood (met
dissonanten) behandelt.
Geleerden zijn het er trouwens
ook niet helemaal over eens of Bach domweg oudere muziek gebruikte,
of reeds
bij het componeren van die muziek rekening hield met de mogelijkheid dat hij
het nóg eens
zou gebruiken. Het is duidelijk dat dat wel verschil maakt.
Om de muziek aan te passen en
in te passen in de vorm van het Weihnachtsoratorium transponeerde
Bach
verschillende delen naar andere toonsoorten. Dat gegeven zou dan weer het feit
dat elke
toonsoort voor een bepaald affect, een bepaalde gevoelswaarde staat,
weerspreken.
In ieder geval is de toonsoort
waarmee Bach begint en eindigt D groot. Dat was in zijn tijd dé toonsoort
om
vrolijke zaken mee te verklanken. Aan de andere kant was D ook zeer geschikt
voor het toonzetten
van oorlogstaferelen, dus eigenlijk kun je er alle kanten
mee op. Sowieso kan dat, want als we Bachs
muziek in oude stemming spelen
klinkt het een halve toon lager en klinkt D groot voor iemand die
gezegend (of
behept?) is met een absoluut gehoor als Des groot, daarmee voor heel andere
affecten
zorgend…
Hoe het ook zij, het
toonsoortgebruik, en trouwens ook de instrumentatie, vertoont een zekere
symmetrie, waarbij het eerste en zesde deel vergelijkbaar zijn in hun
uitbundigheid. Het derde deel is
qua toonsoorten en instrumentatie daaraan min
of meer identiek, zodat de verdeling in tweeën die we
tegenwoordig vaak
toepassen qua vorm in ieder geval goed verdedigbaar is.
Je vraagt je als
eenentwintigste eeuwer wel af hoe Bachs tijdgenoten het Weihnachtsoratorium
hebben
ervaren. Een vormopbouw die zich uitrolt over een periode van Eerste
Kerstdag tot 6 januari kan men
als kerkganger/luisteraar toch moeilijk bewust
hebben meegekregen, zelfs als men al zou wéten hoe
het door Bach in elkaar is
gezet.
Wat wel vaststaat is dat Bachs
kerkgangers werden getrakteerd op prachtige muziek. En dat die
muziek ook kan
worden genoten zonder van alle hoe’s en waarom’s te weten. En dat in een
artikeltje in
de Kerkbode maar ruimte is voor heel weinig hoe’s en waarom’s…
Wat voor mij óók vaststaat is
dat het Ere zij God, zoals Bach het in het tweede deel door de engelen
laat
zingen, ongetwijfeld een stuk dichter bij de hemelse werkelijkheid komt dan
datgene dat we heden
ten dage in onze kerken aanheffen.
Laten we er maar het zwijgen toe doen en veel naar Bach luisteren…, zou ik willen adviseren.
Kees Steketee