cantatediensten
> STARTPAGINA
(Op 2 november 2014 organiseerde de kerk van Huizinge een
cantatedienst in de Johannes de Doperkerk.
Uitgevoerd werd de Huizinger Hervormingscantate, geschreven
door Barbara de Beaufort en Kees Steketee.
Een jaar later volgde de Johannes de Doper cantate, wederom
geschreven door Barbara en Kees. Genoeg reden voor een pagina
cantatediensten op deze website.)
2 november 2014 Huizinge, Huizinger Hervormingscantate
25 oktober 2015 Huizinge,
Johannes de
Dopercantate
29 november 2015 Farmsum, Johannes de Dopercantate
26 juni 2016
Huizinge, Johannes de Dopercantate
6 november 2016 Huizinge, Oogstcantate, het
verhaal van Ruth
27 november 2016 Farmsum, Oogstcantate, het verhaal van Ruth
4 maart 2017
Appingedam, Huizinger Hervormingscantate
2 juli 2017
Winsum, Johannes de Dopercantate
22 oktober 2017 Farmsum, Huizinger
Hervormingscantate
12 november
2017 Huizinge, Jona
24 december 2017 Huizinge, Cantate voor de Kerstnacht
22 april 2018
Farmsum, Jona
18 november 2018 Huizinge, Paradijscantate
10 maart 2019
Farmsum, Paradijscantate
23 juni 2019
Westernieland, Johannes de Dopercantate
2 november 2019 Huizinge,
Huizinger Requiem
3 november 2019 Huizinge, Huizinger Requiem
3 mei 2020
Glimmen, 15:30 uur, Huizinger Requiem (wegens Corona afgelast)
3 mei 2020
Farmsum, 19:00 uur, Huizinger Requiem (wegens Corona afgelast)
3 oktober 2021
Huizinge, concert met Jona en de Paradijscantate
31 oktober 2021 Huizinge,
Hervormingscantate
22 oktober 2023
Huizinge, Cantate Jakob
24 december
2023 Huizinge,
Kerstnachtcantate
9 juni 2024
Farmsum, Cantate Jakob
13 oktober 2024 Farmsum, Oogstcantate
27 oktober 2024 Huizinge,
Hervormingscantate
Scroll naar
beneden voor teksten, informatie en opnames.
> STARTPAGINA
Cantatedienst 2 november 2014
Johannes de Doperkerk Huizinge
(Cantorij Ad Hoc, april 2014)
31
oktober is het Hervormingsdag. Op die datum in 1517 spijkerde
Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de deur van de slotkapel te
Wittenberg. Daarmee begon, kort gezegd, de reformatie.
Luther was, anders dan Calvijn, vooral de man van de kerkmuziek.
Hij beschouwde muziek, die hij als een geschenk van God zag, als
het belangrijkste ná, dat dan weer wel, de theologie. Voor hem wordt
de kracht van het Evangelie vergroot door meerstemmige muziek,
die voertuig kan zijn van de Heilige Geest. Een gezongen evangelie-
motet kan zo fungeren als uitleg van de Schrift. Hier vooral zien we
een groot verschil met Calvijn die meerstemmige muziek (en ook
instrumentale muziek) tijdens de eredienst resoluut afwijst.
Hoe anders kun je de Hervormingsdag vieren én Luther eren, dan
juist met muziek.
Daarom is, speciaal voor de gelegenheid, nieuwe kerkmuziek
vervaardigd, in de vorm van een cantate, de zogenoemde Huizinger
Hervormingscantate. Barbara de Beaufort schreef teksten, waarin
denkbeelden van Luther worden verwoord, en Kees Steketee
componeerde de muziek, voor vierstemmig koor met bas- en
sopraansolo (Jan Smid en Gera van der Hoek), met daarin
overigens ook een ode aan Johann Sebastian Bach, bij uitstek de
componist van Lutherse kerkmuziek.
HUIZINGER
HERVORMINGSCANTATE
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
Over de tekst (door Barbara de Beaufort):
Een cantate over de
Reformatie. Wat kunnen we ons daarbij vandaag nog
voorstellen?
Toch, als je je er in verdiept, heeft het verhaal van Luther zeker
raakvlakken
met de vragen van onze tijd. Op wat ons als 21ste eeuwers nog
zou kunnen
aanspreken in zijn leven en zijn gedachtegoed zijn de teksten van
deze cantate
gebaseerd.
Luther had een grote,
haast ziekelijke angst voor de straffende God, in wiens
ogen hij het nooit goed
genoeg kon doen om behouden te blijven. Om zijn
latere leer van de genade als
enige grond voor rechtvaardiging te kunnen
begrijpen, moet dus eerst een tekst
klinken die duidelijk maakt wat hem zo’n
angst heeft aangejaagd: het ‘Dies Irae’
(deel 1), een deel uit de dodenmis dat
gaat over de Dag der Wrake, het
Laatste Oordeel. Ook als wij daar niet meer
letterlijk in geloven, kan de angst
om niet te voldoen aan eigen of andermans
eisen ons beheersen.
Nadat hij monnik was
geworden heeft Luther colleges gegeven, eerst over het
boek van de Psalmen en
daarna over de brieven van Paulus. Daarom een duet
‘Oordeel of genade?’(deel
2) tussen Luther, die zijn wanhoop verwoordt door
middel van teksten uit de
Psalmen, en de Engel van de Genade, die
hoopgevende teksten uit de Brieven
zingt. Zij houdt vol dat de genade zal
overwinnen. Luther vraagt God om de
wijsheid van het hart. Die wordt hem in de
stilte gegeven. Daarna bezingt hij
zijn nieuwe inzicht: de ervaring van Gods
genade, waarna het koor afsluit met
een jubelende psalmtekst over Gods trouw
(deel 3).
Daarop klinkt een
‘Loflied op de genade’ (deel 4), als verwoording van Luthers
besef dat
wat wij zeggen en doen zinloos blijft als we daarmee ons leven
proberen te
rechtvaardigen. Ten diepste kunnen wij onszelf niet dragen, maar
worden we
gedragen door een liefde die aan ons bestaan, aan al ons denken
en doen vooraf
gaat, en die we ‘om niet’ ontvangen.
In het ‘Lied van wel
en niet’ (deel 5) gaat het om de poging van alle mystieke
teksten om te
zeggen wat eigenlijk niet gezegd kan worden. Luther had een
mystieke kant. Zijn
ervaring van genade was een mystieke ervaring, te vergelijken
met wat Paulus op
weg naar Damascus meemaakte. Een manier om daarvan
iets voelbaar te maken is de
mystieke paradox: je zegt iets en tegelijk zeg je het
tegenovergestelde. De
woorden doen elkaar teniet en versterken elkaar, en in die
spanning kun je soms
de eenheid van tegenpolen ervaren.
Maar uiteindelijk
schieten alle woorden tekort. Gelukkig is er nog de muziek!
Volgens Luther een
geschenk van God. Met dat geschenk heeft hij veel gedaan,
denk alleen al aan de
liederen die hij ons heeft nagelaten (bijvoorbeeld ‘Een
vaste burcht…’). Daarom
mag een ‘Lofzang op de muziek’ niet ontbreken. Eerst
in een recitatieve duetvorm
(deel 6), en daarna door het koor met woorden uit de
psalmen (deel 7).
Helaas was ook Luther
niet immuun voor de verstarring die zelfs de grootste
hervormer bedreigt. En ook
wij zijn niet ongevoelig voor de illusie van het eigen
gelijk, dat altijd de
waarheid zal blijven, en dat verdedigd moet worden tegen
andersdenkenden. Daarom
een ‘Bede om beweeglijkheid’ (deel 8): dat de kerk,
dat wij, ons toch
altijd opnieuw zullen laten hervormen door God. Dat wij zullen zijn
als de zee,
die altijd hetzelfde is en altijd anders, die altijd haar plaats blijft innemen,
maar tegelijk eeuwig in beweging is.
Over de muziek (door Kees Steketee):
Als Dies Irae, dag
des oordeels, (deel 1) klinken de eerste zeven coupletten van
Gezang 278
uit het Liedboek voor de Kerken. Het begint als een processie. De
mannen van het
koor, eerst eenstemmig, vervolgens tweestemmig en daarna met
de sopranen en
alten er bij het hele koor, vierstemmig. In het zevende couplet,
waarvan de
tekst in de eerste persoon enkelvoud staat, wordt het weer eenstemmig,
de mannen
unisono, alsof we alleen Luther horen.
We beluisteren (in
deel 2) daadwerkelijk Luther, een bassolist, die zijn angst voor
Gods
oordeel uitspreekt in vrij getoonzette Psalmteksten, een enkele keer ook met
flarden van ons bekende psalmmelodieën. Hem wordt de genade verkondigd, in
teksten van Paulus, door een sopraansoliste, af en toe met de letterlijke
instemming
van het hele koor. Waar Luther zijn teksten in gedragen, soms
reciterende tonen,
voordraagt, klinkt de genade met een speels, haast vrolijk
thema. Aan het slot, Luther
weet het, ‘U bent de God die mij redt’, neemt hij
het frivole genadethema over en
zingt van zijn Heer als zijn burcht.
Het koor beaamt (deel
3) de lofzang van Luther: ‘zijn woede duurt een oogwenk, zijn
liefde een
leven lang’. En als het goed is horen we hoe kort een oogwenk is in
tegenstelling tot een leven lang.
Met dank aan Johann
Sebastian Bach bezingt het koor vervolgens (deel 4) de genade.
In ‘het lied van wel
en niet’ (deel 5) is de kern van het muzikale verhaal ‘de strijd met
God
om God’ en ‘de vlucht naar Hem bij Hem vandaan’.
Na het begin, het ‘bewegen door de wind’, rustig getoonzet om alle aandacht op
de
tekst te kunnen richten, zet de bassolist die strijd in. De sopraan bezingt
enthousiast de
‘vrijheid in zijn strengst gebod’ en samen met de bas ‘wees
opperheer en onderdaan’,
ingehouden beaamd door het koor. Terug naar het rustige
bewegen, maar toch ook
weer de lof voor ‘die is, die was, die komen zal’.
Na al de woorden
volgt (deel 6) de lofzang op de muziek. Wel weer, eigenlijk
onvermijdelijk, met woorden. ‘Woorden reiken naar de hemel maar hun armen zijn
te
kort’. Het is alsof beide solisten hun armen wat langer willen maken.
‘Alleen muziek stijgt op zonder moeite, daalt lachend weer neer’. Zowel het
opstijgen
als het lachend neerdalen wordt muzikaal uitgebeeld waarna de
toelichting daarop
vorm krijgt door een consequente canon, in de kwint, van bas
en sopraan. En zoals
het een echte aria betaamt, daarna da capo al fine. De
armen zijn en blijven te kort…
Het koor zingt
nogmaals (deel 7), net als in deel 3, de lof voor de Heer. En dan past
de
tekst ‘zo lang ik leef’ mooi op de lange noten van ‘een leven lang’.
Na deze uitbundigheid
tijd voor reflectie: het slotdeel (deel 8), de bede om
beweeglijkheid, om
doorgaande reformatie. De beweeglijkheid zit, uiteraard, in het
speelse thema,
hetzelfde als waarmee de genade in deel 2 begon. De koraalmelodie
van lied 837
uit het nieuwe liedboek, (ooit, in het Liedboek voor de kerken uit 1973,
gezang
170 ‘meester men zoekt u wijd en zijd’) geeft er haast als vanzelf mede vorm
aan.
Beluister hier een opname van de repetitie (op 28 oktober 2014).
I: Dies Irae
(Liedboek voor de Kerken 278: 1-7,
melodie: J. van Biezen, vertaling: J.W. Schulte
Nordholt)
Dag des oordeels, dag des Heren.
Alles zal tot as verteren,
zoals de profeten leren.
Dag van schrik die aan zal breken
als de Rechter recht zal spreken
en
het kwaad op aarde wreken.
De
bazuinen zullen schallen
door het dodenrijk en allen
voor de troon terneer doen vallen.
Dood en schepping zullen beven
als de mens verrijst ten leven,
als hij rekenschap moet geven.
En
dan wordt het boek gelezen
en
de wereld wacht vol vrezen
hoe het vonnis wordt gewezen.
Is
de Rechter dan gezeten,
dan zal Hij 't verborg'ne weten,
alle straf wordt toegemeten.
Waar moet ik dan van gewagen?
Welke helper moet ik vragen?
Niemand kan uw oordeel dragen.
II: Oordeel of genade?
(Teksten uit Psalmen en uit brieven van Paulus.
Nieuwe Bijbelvertaling 2004)
(Psalm 6:
2-4)
Heer, straf mij niet in uw woede,
tuchtig mij niet in uw toorn.
Heb erbarmen, Heer, want ik kwijn weg.
Genees mij, Heer, ik ben doodsbang,
ik vrees voor mijn leven.
Hoe lang, Heer, moet ik nog wachten?
(Romeinen
3: 22-24)
God schenkt vrijspraak aan allen die in Jezus Christus geloven.
Er
is geen onderscheid.
Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God;
en
iedereen wordt uit genade, om niet, door God als rechtvaardige aangenomen
omdat hij ons door Christus Jezus heeft verlost.
(Psalm 22:
2-3)
Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?
U
blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit.
‘Mijn God!’ roep ik overdag, en u antwoordt niet,
’s
nachts, en ik vind geen rust.
(Efeziërs 2:4-7)
Maar omdat God zo barmhartig is, omdat zijn liefde voor ons zo groot is,
heeft hij ons, dood door de zonden, samen met Christus levend gemaakt.
Ook u bent door zijn genade gered.
Hij wekte ons samen met hem uit de dood,
geeft ons een plaats in hemelse sferen, in Christus Jezus.
Zo
zal hij, in de eeuwen die komen, laten zien
hoe overweldigend rijk zijn genade is,
hoe goed hij voor ons is door Christus Jezus.
(Psalm 22:
15-16)
Als water ben ik uitgegoten, mijn gebeente valt uiteen,
mijn hart is als was, het smelt in mijn lijf.
Mijn kracht is droog als een potscherf,
mijn tong kleeft aan mijn gehemelte,
u
legt mij neer in het stof van de dood.
(Romeinen 5: 1-2)
Wij zijn als rechtvaardigen aangenomen op grond van ons geloof
en
leven in vrede met God, door onze Heer Jezus Christus.
Dankzij hem hebben we door het geloof toegang gekregen tot Gods genade,
die ons fundament is,
en
in de hoop te mogen delen in zijn luister prijzen we ons gelukkig.
(Psalm 30:
9-11)
U,
Heer, roep ik aan, u, Heer, smeek ik om genade.
Wat baat het u als ik sterf, als ik afdaal in het graf?
Kan het stof u soms loven, en getuigen van uw trouw?
Luister, Heer, toon mij uw genade,
Heer, kom mij te hulp.
(Titus 3:
7-8)
Zo zijn wij door zijn genade als rechtvaardigen aangenomen
en
krijgen deel aan het eeuwige leven waarop we hopen.
Deze boodschap is betrouwbaar.
(Psalm 25:
5 / Psalm 51: 8b)
Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht
mij,
want u bent de God die mij redt,
u leert mij wijsheid, diep in mijn hart.
(Psalm 86:
15 / Psalm 94: 22)
U, Heer, bent een God die liefdevol is en
genadig,
U, Heer, bent een God, geduldig en trouw en waarachtig.
De Heer is mijn burcht geworden,
mijn God de rots waarop ik schuil.
III: Zing voor de Heer
(Teksten uit Psalmen. Nieuwe Bijbelvertaling 2004)
(Psalm 30: 5-6)
Zing voor de Heer, allen die hem trouw zijn,
loof zijn heilige naam.
Zijn woede duurt een oogwenk, zijn liefde een leven lang,
met tranen slapen we ’s avonds in, ’s morgens staan we juichend op.
Zing voor de Heer, allen die hem trouw zijn, loof zijn heilige naam.
IV:
Loflied op de genade
(Muziek van Johann Sebastian Bach,
Jesus bleibet meine Freude uit Cantate
BWV 147)
Ontoereikend onze daden,
oeverloos de woordenvloed,
als
niet Gij met uw Genade
onze ziel herleven doet.
Als
een onverwachte zegen,
als
een milde zomerregen,
drenk de grond van mijn bestaan,
draag mijn komen en mijn gaan.
V: Lied van wel en niet
Laat je bewegen door de wind
die waait tussen tegenpolen.
De God die je verstand niet vindt
houdt zich in onverstand verscholen.
Vergeet te weten waar je gaat,
de rechte weg ligt voor je voeten,
God die zich nimmer vinden laat
zal jou in ieder mens begroeten.
En
strijdt met God de strijd om God,
en vlucht naar Hem bij Hem vandaan.
Vier vrijheid in zijn strengst gebod,
wees opperheer en onderdaan
Want Hij is eigen aan ons wezen
en vreemder dan het ver heelal.
Wie Hij ook is, Hij zij geprezen
die is, die was, die komen zal.
VI: Lofzang op de Muziek
Maar waarom nog in woorden over u
spreken?
Woorden reiken naar de hemel, maar hun armen zijn te kort.
Alleen muziek, door u aan ons gegeven
stijgt op zonder moeite, daalt lachend weer neer,
omvat ons en troost ons, danst voor ons uit,
bevraagt ons en leert ons, ontgaat ons en legt
onze ziel onbeschut aan uw voeten.
VII: Zing voor de Heer
(Teksten uit Psalmen. Nieuwe Bijbelvertaling 2004)
(Psalm 30: 5 / Psalm 104: 33)
Zing voor de Heer, allen die hem trouw zijn,
loof zijn heilige naam.
Voor de Heer wil ik zingen zolang ik leef!
Een lied voor God zolang ik besta!
Zing voor de Heer, allen die hem trouw zijn, loof zijn heilige naam.
VIII: Bede om beweeglijkheid
(koraalmelodie Nieuwe Liedboek 837, Ludvig Mathias Lindeman)
God hoor ons bidden in dit lied,
dat wij niet zullen verstarren;
dat ik uw wijde ruimte niet
met mijn gelijk zal verwarren.
O God, Gij die beweging zijt,
wil onze knopen in de tijd
steeds weer geduldig ontwarren.
Uw
kerk, die u ter harte gaat,
dat
zij, gevormd door uw handen,
zich steeds opnieuw hervormen laat,
niet in woestijn zal verzanden,
maar als de zee, zo jong, zo oud,
zich steeds vernieuwt, en toch vertrouwd
terugtrekt en keert op haar stranden.
Amen.
Cantorij Ad Hoc, de gelegenheidscantorij van de Johannes de
Doperkerk, die inmiddels bij zoveel gelegenheden in die kerk acte
de présence geeft dat je hem ook gewoon dé cantorij zou kunnen
noemen, voerde de cantate uit op zondagmiddag 2 november 2014.
Bij die gelegenheid werd ook het Van Vulpen koororgel, dat in
oktober 2014 in de kerk werd geplaatst ten doop gehouden.
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
Cantatedienst
25 oktober 2015
Johannes de Doperkerk Huizinge
In de Ommelander Courant verscheen op 22 oktober een
interview met
Barbara de Beaufort en Kees Steketee.
Klik op het artikel voor een leesbare versie...
JOHANNES DE DOPER CANTATE
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
Beluister hier een opname van de uitvoering op 25 oktober 2015.
Johannes
de Doper. Naamgever van de Huizinger kerk. Waarom juist Johannes
de Doper? Men vermoedt dat de eerste kerken in deze omgeving (voorlopers van
de gebouwen die we nu kennen) vaak werden genoemd naar Bijbelse figuren die
dicht bij Jezus stonden.
Johannes blijft in de Bijbel een met vragen omgeven gestalte. Een afgeleide van
degene om wie alles draait: Jezus. Johannes was zijn neef, voorloper,
wegbereider;
hij wijst altijd van zich af naar Jezus. ‘Hij moet groeien, ik moet minder
worden.’
Maar wie was Johannes de Doper eigenlijk?
Deze cantate pretendeert niet het laatste antwoord op die vraag te geven, maar
wil
wel Johannes in het volle licht van onze aandacht plaatsen. Daarbij wordt
gebruik
gemaakt van Bijbelteksten, eigen teksten gebaseerd op Bijbelteksten, en
gebeurtenissen die in de verbeelding van de tekstschrijver op gang zijn gebracht
door de verhalen rondom Johannes.
(de cantorij, 27 gespannen gezichten, voorafgaande aan de cantatedienst)
1. Hoe lang nog ?
(De
mensheid verwoordt het eeuwige verlangen naar iemand die hoop en troost
zal brengen. De uitroep ‘Hoe lang nog’ begint in een soort fuga-expositie. In
plaats
van een antwoord op de vraag wordt hij alleen maar herhaald, en nog eens
herhaald,
totdat de fuga-expositie dan maar afsluit in de grondtoon.)
Hoe lang nog dit wachten, tot alles is
vervuld?
Wanneer zal het voorbij gaan
ons moeizame bestaan,
dit vechten om te leven,
zo ver bij God vandaan.
Hoe lang nog dit wachten, tot alles is vervuld?
Wie zal verlossend woord zijn,
een stem in de woestijn,
een hand op onze schouder
een weg uit onze pijn.
Hoe lang nog dit wachten, tot alles is vervuld?
2. Sprakeloos (Lucas 1: 9b, 11-14, 17-20)
(We horen
hoe Zacharias met stomheid is geslagen na de boodschap van de engel:
zijn vrouw en hij zullen een zoon krijgen, die wegbereider wordt voor de
Messias.
Het verhaal wordt reciterend verteld totdat de engel aan het woord komt.
Zacharias
gelooft hem niet. Zowel de engel als Zacharias zingen hun tekst op een
melodieuze
lijn, met daarbij passende akkoorden. ‘Maar omdat je geen geloof hebt gehecht
aan
mijn woorden’ klinkt opeens anders, vreemde akkoorden, en als het goed is horen
we wat ‘stom zijn’ inhoudt: stilte, haast ongemakkelijk.)
Zacharias werd door het lot
aangewezen om het
reukoffer op
te dragen in het heiligdom
van de Heer. Opeens verscheen hem een engel van
de Heer, die aan de rechterkant van
het reukofferaltaar stond. Zacharias
schrok hevig bij het zien van de engel en
hij werd
door angst overvallen.
Maar de engel zei
tegen hem: ‘Wees niet bang, Zacharias, je gebed is verhoord: je vrouw
Elizabeth zal je een zoon baren, en je moet hem Johannes noemen. Vreugde
en blijdschap
zullen je ten deel vallen, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen.
Als bode zal hij
voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om
ouders met hun kinderen te
verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te
brengen, en zo zal hij het volk
gereedmaken voor de Heer.’
Zacharias vroeg aan de engel:
‘Hoe kan ik weten of dat waar is? Ik ben immers een
oude man en ook mijn vrouw is al op leeftijd.’
De engel antwoordde:
‘Ik ben Gabriël, die altijd in Gods nabijheid is, en ik ben uitgezonden
om je dit goede nieuws te brengen. Maar
omdat je geen geloof hebt gehecht aan mijn
woorden, zul je stom zijn en niet kunnen spreken tot de dag waarop dit alles
gaat gebeuren.’
3. Wiegelied
(Moeder
Elizabeth zingt een wiegelied voor haar kleine zoontje, waarin ze zich afvraagt
of hij zijn vader ooit nog zal horen spreken…Maar dat gebeurt gelukkig
halverwege,
als Zacharias Johannes zijn ware naam geeft.
Het moet natuurlijk vooral lief klinken. Een zes achtste maat, en de vrouwen uit
het dorp,
op kraamvisite, zingen met Elizabeth mee. Als Zacharias weer kan spreken en van
zich
wil laten horen, gaat hij van opwinding een terts hoger.)
(Elizabeth:)
Wie heeft de wolken hun weg laten
gaan,
wie heeft de wind losgelaten?
Wie zendt het zilveren licht van de maan,
wie leert de zwaluwen praten?
Wie zal je wiegen en wie zal je warmen,
wie zal je wiegen in wachtende armen,
wie je bewaren, wie over je waken,
wie van je weren de duivels, de draken,
wie zal behoeden je hand en je voet,
wie je beminnen, zo bitter, zo zoet?
Slaap, slaap, mijn kind,
slaap, slaap, mijn kind.
Wie heeft de regen zijn tranen geleerd,
wie laat de zeeën bewegen?
Wie troost de harten, bezwaard en bezeerd,
wie zendt de zon met zijn zegen?
Wie zal je wiegen en wie zal je warmen,
wie zal je wiegen in wachtende armen,
wie je bewaren, wie over je waken,
wie van je weren de duivels, de draken,
wie zal behoeden je hand en je voet,
wie je beminnen, zo bitter, zo zoet?
Slaap, slaap mijn kind,
slaap, slaap mijn kind.
Wie zal je roepen, wie geeft je je naam,
zul je zijn stem ooit nog horen?
Stil staat de avondster achter het raam,
wordt ooit de morgen geboren?
Wie zal je wiegen en wie zal je warmen,
wie zal je wiegen in wachtende armen,
wie je bewaren, wie over je waken,
wie van je weren de duivels, de draken,
wie zal behoeden je hand en je voet,
wie je beminnen, zo bitter, zo zoet?
Slaap, slaap mijn kind.
(Zacharias:)
Slaap, slaap mijn kind.
Zo zul je heten: Johannes, Gods kind,
zo zul je heten op aarde.
Ook als je naam weer verwaait in de wind
blijf je van eeuwige waarde.
(Zacharias en Elizabeth:)
Wie zal je wiegen en wie zal je
warmen,
wie zal je wiegen in wachtende armen,
wie je bewaren, wie over je waken,
wie van je weren de duivels, de draken,
wie zal behoeden je hand en je voet,
wie je beminnen, zo bitter, zo zoet?
Slaap, slaap mijn kind.
Slaap, slaap mijn kind.
Slaap, slaap Gods kind.
4. Stem in de woestijn
(Dit deel
is gewijd aan het optreden van Johannes, en aan Jezus’ verzoek om
door hem gedoopt te worden. De sopraansax verklankt de ‘Stem in de woestijn’.
Eerst als een eenzame roepende, in haar eigen tempo, maar allengs aangepast
aan het ritme van de tekst, die afwisselend reciterend en dan weer melodieus
bedoeld is.)
(Johannes:)
‘Luid klinkt een stem in de woestijn:
Maak de weg van de Heer gereed,
maak recht zijn paden!’ (Marcus 1:3, citaat uit Jesaja)
Want hij die zou komen is nabij,
geliefde, gestalte van God is hij.
O hart van de ouders, keer om naar je kinderen.
Hart van de kinderen, keer naar je ouders.
Geen kloof, geen oneffenheid mag hem nog hinderen,
vrede draagt hij als een lam op zijn schouders.
(koor:)
O hart van de ouders, keer om naar je
kinderen.
Hart van de kinderen, keer naar je ouders.
Geen kloof, geen oneffenheid mag hem nog hinderen.
Vrede draagt hij als een lam op zijn schouders.
(Johannes:)
Want ik doop met water, hij doopt met
Geest.
Ik kom en ik ga, hij is altijd geweest.
(Johannes tegen Jezus:)
Hoe kan ik jou dopen? Wat heb ik te
geven?
Ik kan ze bekeren, maar jij doet ze leven,
want ik doop met water, jij doopt met Geest,
ik kom en ik ga, jij bent altijd geweest.
(Jezus:)
Doop mij met water, God geeft ons
zijn Geest,
wij zijn van beginne zijn kinderen geweest.
Ook ik moet dat horen en leren geloven:
Gods liefde gaat alle verstand ver te boven.
Dus doop mij met water, God geeft ons zijn Geest,
wij zijn van beginne zijn kinderen geweest.
5. Gevangen
(Er wordt
door middel van Bijbelteksten verteld hoe Johannes in de gevangenis
belandt.
Het verhaal begint ook weer als een recitatief, bij uitstek de vorm om een
verhalende tekst vorm te geven. Maar als de vraag gesteld wordt ‘bent u degene
die komen zou’ horen we dezelfde koormuziek als bij de vraag ‘hoe lang nog?’
uit deel 1.)
(Lucas 3:19-20)
Maar de tetrarch
Herodes, die door Johannes was terechtgewezen in verband met
Herodias, de vrouw van zijn broer, en vanwege al zijn andere wandaden, voegde
aan
alle slechte dingen die hij had gedaan nog toe dat hij Johannes opsloot in de
gevangenis.
(Marcus 1:14-15)
Nadat Johannes
gevangen was genomen, ging Jezus naar
Galilea, waar hij Gods
goede nieuws verkondigde. Dit
was wat hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk
van God is
nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’
(Mattheüs
11: 2-3)
Toen
Johannes in de gevangenis over
het optreden van de Messias hoorde,
stuurde
hij enkele van zijn leerlingen naar
hem toe met
de vraag: ‘Bent u degene die komen
zou of moeten we een ander verwachten?’
6. Ben jij het ?
(Johannes verwoordt zijn eenzame twijfel: heeft hij zich vergist in zijn
levensopdracht?
En misschien ook in Jezus zelf? Een wat gemeen speelse sopraansax lacht hem
haast letterlijk uit bij zijn vragen en twijfels. Maar op het eind is ze
solidair: Bij
Johannes’ conclusie ‘ik weet het niet’ zwijgt ze even, om daarna toch maar weer
gezellig het stuk uit te spelen…)
(Johannes:)
Is dit het dan, mijn koninkrijk:
een celdeur en vier muren,
de dagen die maar duren,
dood binnen handbereik…
Is dit het
dan, jouw koninkrijk?
Breng jij wat ik verwachtte:
een einde aan de machten
en iedereen gelijk?
Ben jij het
dan, gewoon een man -
of toch uit God geboren?
Welk lot is ons beschoren,
passen wij in Gods plan?
Wie ben ik
dan? Een wuivend riet,
dat jou de weg bereidde…
Liet ik me toch misleiden?
Door wie? Ik weet het niet.
7. Dans en dood
(We lezen
Herodes’ reactie op de betoverende dans van Salomé, dochter van zijn
onwettige vrouw Herodias. Zijn ondoordachte poging om haar te belonen kost
Johannes
het leven. Herodes betreurt zijn eigen daad, maar dan is het te laat.
Omdat de dans waarmee Salomé haar publiek en Herodes zo het hoofd op hol bracht
vast geen volksdansje was, is gekozen voor het ritme van de van oorsprong
erotische
sarabande. Als Johannes daadwerkelijk om het leven wordt gebracht hebben we daar
geen woorden voor, maar gelukkig is daar weer de sopraansax die probeert de
dramatiek
van het moment met hoge wulpse noten te verklanken. En intussen gaat die
sarabande
maar door.)
(Mattheüs 14: 6)
Toen
Herodes een
feest gaf ter
gelegenheid van zijn verjaardag, danste de dochter
van Herodias te midden van de aanwezigen, en dat viel bij
Herodes in de
smaak.
(Herodes:)
‘Glanzende lokken,
zwierende rokken,
ogen als sterren…
Hoe zou ik jou weerstaan?
Zilveren
banden,
klappende handen,
dansende voeten…
Voor jou de zon en de maan.
Voor jou mijn macht en troon,
voor jou mijn koningskroon.
Jouw wens is mijn bevel!
Glanzende
lokken,
zwierende rokken,
ogen als sterren…
Hoe zou ik jou weerstaan?’
(Herodias
tegen Salomé:)
‘Laat hij je geven
een mensenleven.
Dood mijn tegenstander:
Johannes is zijn naam!’
(Herodes:)
‘Zo zal geschieden.
Hoor mij gebieden
zijn hoofd op een schotel…
Johannes was zijn naam.
Maar wat heb
ik gedaan
door haar dit toe te staan?
Een dans gesmoord in bloed!
Glanzende
lokken,
zwierende rokken…
Wie zal mij vergeven
de moord door ons begaan?’
8. Waarom ?
(‘Waarom
moest het zo gaan?’ vragen Elizabeth en Maria zich af.
Ze herinneren zich gelukkiger tijden, toen ze beiden in verwachting waren van
een
heel bijzondere zoon. Maria vreest (terecht) ook voor haar eigen kind.
Elkaar imiterend nazingend blijft het ‘waarom’ maar klinken, haast tot vervelens
toe.
(Elizabeth en Maria:)}|
Waarom moest het zo gaan?
Hij heeft toch niets misdaan?
Is dit het lot van wie door God gezonden zijn?
Waarom moest het zo gaan?
(Elizabeth:)
Ik zie je nog, Maria, hoe jij toen
bij me kwam.
Zo jong en zo van God vervuld, je kind onder je hart.
(Maria:)
Ik zie je nog Elizabeth, je kwam me
tegemoet.
Johannes sprong op in je schoot, zo werden wij begroet.
(Elizabeth en Maria:)
Waarom moest het zo gaan?
Hij heeft toch niets misdaan?
Is dit het lot van wie door God gezonden zijn?
Waarom moest het zo gaan?
9. Verdrietig wiegelied
(Elizabeth zingt opnieuw het wiegelied, waarin de tederheid van vroeger een
donkere
ondertoon van rouw krijgt. Ze ontvouwt zich als een soort Mater Dolorosa.
Deze keer neemt niet Zacharias de muziek over, maar Maria, Ze probeert Elizabeth
te troosten. Aan het slot zingen ze samen, en ook de vrouwen uit het dorp zingen
in
hun droefheid mee.)
(Elizabeth:)
Wie heeft jouw leven zijn weg laten
gaan,
wie heeft je hand losgelaten?
Wie heeft gedragen dit korte bestaan,
of ben je van ieder verlaten?
Mocht ik je wiegen, ach mocht ik je warmen,
mocht ik je wiegen in smachtende armen,
ach alle nachten maar over je waken,
eeuwig verjagen de duivels, de draken!
Mocht ik behoeden je hand en je voet,
waarom is liefde zo bitter, zo zoet?
Slaap, slaap voorgoed,
slaap, slaap voorgoed.
Wie heeft de regen zijn tranen geleerd,
wie laat de bloemen verkwijnen,
wie troost de harten bezwaard en bezeerd,
zal ooit deze leegte verdwijnen?
Mocht ik je wiegen, ach mocht ik je warmen,
mocht ik je wiegen in smachtende armen,
ach alle nachten maar over je waken,
eeuwig verjagen de duivels de draken!
Mocht ik behoeden je hand en je voet,
waarom is liefde zo bitter, zo zoet?
Slaap, slaap voorgoed,
slaap, slaap voorgoed.
Wie zal je roepen, wie noemt nog je naam,
kun je mijn stem daar nog horen?
Stil staat de avondster achter het raam -
zijn wij je voor altijd verloren?
Mocht ik je wiegen, ach mocht ik je warmen,
mocht ik je wiegen in smachtende armen,
ach alle nachten maar over je waken,
eeuwig verjagen de duivels, de draken!
Mocht ik behoeden je hand en je voet,
waarom is liefde zo bitter, zo zoet?
Slaap, slaap voorgoed.
(Maria:)
Slaap, slaap voorgoed.
(Elizabeth en Maria:)
Toch zul je blijven: Johannes, Gods
kind!
Zo was je naam hier op aarde.
Ook nu je naam weer verwaait in de wind
blijf je van eeuwige waarde.
Mocht ik je wiegen, ach mocht ik je warmen,
mocht ik je wiegen in smachtende armen,
ach alle nachten maar over je waken,
eeuwig verjagen de duivels, de draken!
Mocht ik behoeden je hand en je voet,
voor jou al mijn liefde, zo bitter, zo zoet.
Slaap, slaap, voorgoed,
slaap, slaap voorgoed.
10. Danklied
(Een
danklied van de christenheid in het algemeen en de gemeente van Huizinge
in het bijzonder, waarin ze Johannes vraagt om als naamgever van de kerk en
wegbereider van het Heilige de gemeente in haar hopen en bidden bij te staan.
Er is gekozen voor de melodie van lied 752 uit het Nieuwe liedboek, Gezang 439
uit het Liedboek voor de kerken van 1973, ‘Es glänzet der Christen inwendiges
Leben’ (Halle, 1704). Het is, zo lezen we in het Compendium bij dat liedboek,
“qua
vorm eigenlijk een in arioso-stijl geschreven kunstlied. De spanning tussen
gemeente- en solo-lied, kenmerkend voor de baroktijd, is hier overduidelijk
merkbaar. (…) De melodie slaat een opvallend ‘weltlichen, scheinfrivölen Ton’
aan.”
Een prachtig lied waarvan de meeslepende melodie om meeslepende akkoorden
vraagt.)
(koor:)
Johannes de Doper, zo kostbaar jouw
leven!
Voor wie jou beminden, voor ons nu en hier.
Veel heb je gegeven, veel liet je ons vinden:
een glimp van de wijsheid, de deur op een kier.
Want ons diepste verlangen
het is niet te vangen
wij kunnen het enkel een plaats toebereiden
en God zal ons zelf met zijn toekomst verblijden.
(koor + gemeente:)
Johannes de Doper, wij mogen
verwachten
wie ons gaat te boven, een Liefde zo wijd
dat geen duistere machten die ooit zullen doven,
een groet uit de hemel, een vonk eeuwigheid.
Om van jou te leren
jouw voorbeeld te eren
bezingen wij dankbaar je naam in ons midden!
Blijf hier met ons hopen, blijf hier met ons bidden.
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
Cantatedienst 29 november 2015
De kerk van Farmsum
Op 29 november volgde
op verzoek van een Delfzijler die erg onder de indruk
was van de cantatedienst in Huizinge nog een uitvoering van de
Johannes de Dopercantate.
Deze keer in een cantatedienst in de kerk van Farmsum.
Begeleid door het Meijer-orgel (1878).
Kijk
hier voor het
affiche.
En beluister hier de opname.
En hier staan de teksten.
Op 26 juni 2016, twee dagen na de officiële naamdag van
Johannes de Doper,
werd de Johannes de Dopercantate nogmaals in Huizinge uitgevoerd.
Beluister
hier de opname.
En hier staan de teksten.
Op 6 november 2016 werd de Oogstcantate (het verhaal van
Ruth) ten doop gehouden
tijdens een cantatedienst in de Johannes de Doperkerk te Huizinge.
OOGSTCANTATE (het
verhaal van Ruth)
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
Beluister hier de opname.
Ruth, een prachtig geschreven
Bijbelboek dat terecht zeer geliefd is. Een oogstverhaal,
dat begint met hongersnood en lege velden, en eindigt na een geslaagde
gersteoogst,
als Noömi tegen alle verwachting in weer een kind op haar schoot heeft. Een
verhaal
dat op onsentimentele toon en zonder te moraliseren verlies en geluk,
zelfmedelijden
en onzelfzuchtigheid, wanhoop en moed, dood en nieuw leven dooreen weeft.
En je intens laat meeleven met Noömi in haar bitterheid, het moeilijke besluit
van Orpa,
de stille volharding van Ruth, de verliefde vindingrijkheid van Boaz en de
solidariteit van
de inwoners van Bethlehem.
Het thema van de aarde, die neemt en geeft, verbindt tijdelijke mensenlevens met
de eeuwig wisselende seizoenen. Maar het gaat ook over de buitenlandse, die zich
moet redden in een vreemd land. En over het werkelijk zien van wie de ander is.
Over
inzicht in je eigen gedrag, over het veranderen van je beeld van God. En over de
namen
die dreigden voorgoed uit de geschiedenis te vallen, maar toch weer
meegevlochten
worden in de komende generaties.
1. Zonder dat je zelf weet hoe
(Vele mensen in dit verhaal - en
daarbuiten - zoeken naar het goede. Het koninkrijk van
God, in welke gedaante dan ook. Maar hoe belangrijk onze ijver ook is, er is
altijd nog
een andere kracht werkzaam, die we nooit zullen doorgronden. De Bijbeltekst
wordt
muzikaal verklankt door een bescheiden fugathema dat is opgebouwd,
vooruitlopend,
op de eerste tonen van het slotkoraal van de cantate, de melodie van Gezang
910.)
Alzo is het koninkrijk Gods als een mens die zaad werpt in de aarde,
en slaapt en opstaat, nacht en dag,
en het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe. (Marcus 4:26-27)
2. Blijven of gaan?
(Er is
hongersnood in Bethlehem, en Elimelech en zijn vrouw Noömi besluiten om met
het gezin hun eigen akkers te verlaten en in Moab op zoek te gaan naar eten. Hoe
verschrikkelijk moet het toen voor hen, en nu voor de vele vluchtelingen van
onze tijd,
zijn geweest om je thuis achter te moeten laten. Dat gevoel wordt geďllustreerd
door
klagende puncteringen op‘moedergrond’ en ‘geboortegrond’ maar ook door de
sopraansax, die als een soort kanttekening volksliedflarden laat horen.)
Moedergrond,
geboortegrond,
je akkers zijn verlaten,
kaal onder onbarmhartig licht.
De honger staart ons in ’t gezicht,
de dood waart door je straten.
Moedergrond,
geboortegrond,
moet ik je achterlaten
en gaan waar ik de weg niet weet
en brood van vreemde bodem eet
tussen wie God vergaten?
Moedergrond,
geboortegrond,
verbreken wij ons oud verbond?
Jij die mijn eerste woord verstond…
Ik kijk niet om, ik kijk niet om, ik kijk niet om -
mijn moedergrond.
3. Op de grens
(Na een tijd in
Moab slaat het noodlot toe. Noömi besluit gedesillusioneerd om terug
te keren naar Bethlehem. Haar schoondochters komen voor een dilemma te staan:
met haar meegaan of terugkeren naar hun eigen familie. Blijkbaar houden ze veel
van haar, al lijkt het of Noömi die liefde niet echt kan aannemen. Orpa’s rol in
dit
verhaal is hierna uitgespeeld, hoe zou het haar verder zijn vergaan…?
Na de als een recitatief getoonzette tekst uit de Bijbel zingt Noömi haar
klaaglied.
Ruth en Orpa klagen in een canon (in de kwint) mee, maar aan het eind lopen hun
woorden door elkaar en uit elkaar.)
Toen ze in Moab waren
aangekomen, bleven ze daar als vreemdeling wonen.
Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Noömi, en zij bleef achter met haar
twee zonen.
Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa,
die van de andere was Ruth.
Nadat ze daar ongeveer tien jaar gewoond hadden, stierven ook Machlon en Kiljon,
en de vrouw bleef alleen achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man. (Ruth
1: 2b-5 NBV)
Noömi:
Leeg is mijn hart en dor, als een verlaten akker.
Mijn man, mijn beide zonen, God heeft ze weggemaaid,
en mij is hij vergeten, een strohalm zonder waarde.
Niets houdt mij hier nog vast; ik ga terug naar huis.
Orpa en
Ruth:
Maar moeder Noömi, vergeet ons niet!
We deelden liefde en verdriet.
Wij volgen je in wel en wee,
moeder Noömi, neem ons mee.
Noömi:
Ga toch terug naar huis, ik heb je niets te bieden.
Geen zonen en geen hoop, mijn toekomst is voorbij.
Ga terug naar waar je hoort, God geve je zijn zegen.
Wat hij aan mij onthoudt, geeft hij wellicht aan jou
Orpa:
Moeder Noömi, dat wil ik niet,
maar wat jij als het beste ziet,
dat heb ik al die tijd gedaan.
Een laatste kus, dan zal ik gaan.
Ruth:
Moeder Noömi, dat doe ik niet!
Wat ook jouw vreemde land mij biedt
en hoe het ons ook zal vergaan
ik ga nooit meer bij je vandaan.
4. Aankomst
(De rest van de
weg wordt er gezwegen. Noömi heeft het blijkbaar opgegeven om
Ruth op andere gedachten te brengen. Zo komen ze samen aan in Bethlehem, en
Noömi baart daar nogal wat opzien. Over Ruth geen woord, althans niet in het
echte
Bijbelverhaal. De tekstschrijver kon het niet laten toch een regeltje aan haar
te wijden.
Leedvermaak klinkt door in de yell-achtige inzet van het koor. Na Noömi’s klacht
lijkt dat leedvermaak te worden vermengd met medelijden. Boeiend om te ervaren
hoe dezelfde noten door verschillend interpreteren ook heel verschillende
emoties kunnen oproepen.)
Zo kwamen
ze samen terug uit Moab, Noömi en haar schoondochter Ruth, de Moabitische.
Ze kwamen in Betlehem aan bijhet begin van de gersteoogst. (Ruth 1: 22
NBV)
Mensen van
Bethlehem:
Hee,
moet je zien, dat is toch Noömi?
Die vrouw die hier is weggegaan,
naar ergens ver van ons vandaan.
Hee, moet je
zien, dat is toch Noömi?
Die wilde zo graag in Moab wonen
met haar man en haar twee zonen.
Hee, moet je
zien, dat is toch Noömi?
Wat is ze grijs, wat is ze oud…
Wie is dat, die haar hand vasthoudt?
Ze was met vier,
nu nog met twee -
kom, we gaan kijken, ga je mee?
Noömi:
Jullie
oogst moet nog beginnen,
ik ben leeg en dor van binnen.
Noem me niet Noömi, noem me Mara,
want God heeft mijn lot zeer bitter gemaakt.
Hij heeft mij wie ik had ontnomen,
hij heeft me in mijn ziel geraakt.
5. Doe dat maar
(Ruth zit
ondertussen niet bij de pakken neer. Haar zorg voor Noömi en haar praktische
karakter
brengen haar tot het plan om aren te gaan lezen op een akker waar geoogst wordt,
dan hebben
ze tenminste iets te eten. En daar ontmoet ze na lang wachten de eigenaar van de
akker, Boaz,
voor het eerst. Het koor bezingt het allemaal in de vorm van een aanvankelijk
rustig en
beschouwend koraal. Na enige tijd wordt de rusteloosheid van Ruth even hoorbaar.
Op weg naar de uitnodiging om ‘het brood met ons vandaag’ te eten keert het
beschouwelijke
in het koraal terug. )
Ruth, de Moabitische,
zei tegen Noömi:
‘Ik zou graag naar het land willen gaan om aren te lezen bij iemand die me dat
toestaat.’
Noömi antwoordde: ‘Doe dat maar, mijn dochter.’
(Ruth 2:
2 NBV)
Daar gaat
ze, met een rechte rug, de vroege ochtend in.
Wie kent haar hier, is dit een kans, een zoektocht zonder zin?
Wie ziet haar staan, wat is haar recht, ze is een vreemdeling -
moet ze zich schamen voor haar nood? Wie ziet haar aarzeling?
Haar
voeten gaan al voor haar uit, daar is de akkerrand.
Ze staat, en wacht, bedwingt haar hart, haar rusteloze hand.
En dan is daar die ene man, hij spreekt haar vriendelijk aan…
Is dit waarom ze alles waagt, waarom ze is gegaan?
Daar
staat ze, met een rechte rug. Ze stelt haar stille vraag
en hoort: ‘Wees welkom hier en deel het brood met ons vandaag.’
6. Terugkomst
(Ruth is niet voor niets naar de akker gegaan die dag. Hoewel het aren lezen
voor een vrouw
niet zonder risico was, is ze vriendelijk ontvangen. Boaz is de eerste in
Bethlehem die haar
echt ziet staan. Hij blijkt haar voorgeschiedenis te kennen en waardeert haar
trouw. En zo komt
Ruth thuis, met genoeg eten voor twee! Noömi weet niet wat ze ziet! De tekst is
geschreven op de
melodie van Gezang 910. De sopraansax speelt een triolenbeweging die haast
onafgebroken en
stuwend doorgaat, net als het werk op de akker. Samen met de koormelodie, die er
soms in achtsten
tegenaag zingt, klinkt zo het moeizame gevoel van dat harde werken. Maar aan het
eind (na 'nu zal
het beter gaan') kan die triolenbeweging net zo gemakkelijk ook dienen om
enthousiasme uit te
drukken...)
Je armen
zwaar van ‘t zoeken,
je nek door zon verbrand,
je voeten stuk van ’t lopen
over het stoppelland,
maar stralen doen je ogen,
je kijkt Noömi aan:
de honger is verleden
nu zal het beter gaan.
7. Slapeloos
(Die nacht, ieder in hun eigen huis, kunnen Ruth en Boaz het beeld van de
ander niet
uit hun hoofd zetten. Slapeloos van de ene zij op de andere draaiend
denken ze terug
aan de verwarrende ontmoeting van die dag. Klopte het, dat gelukkige gevoel voor
het
eerst echt gezien te worden, gezien voor wie je bent? Of was het toch een
inllusie?
In de muziek vechten de gevoelens van twijfel en voorzichtige opwinding en
blijdschap
om voorrang. 'Ik kan niet slapen' wordt zo een haast vrolijke canon, (wie heeft
wie nou
gezien?) beaamd en nagezongen door het koor.)
Ruth:
Heeft hij mij gezien?
Of ben ik een vreemde in zijn ogen,
die je vroom hoort te gedogen,
heeft hij op me neergekeken,
mij met anderen vergeleken -
of hij heeft hij mij gezien?
Boaz:
Heeft zij mij gezien?
Of zag ze een baas met strenge ogen
die op
rijkdommen kan bogen,
die alle vrouwen krijgen kan,
een oude, arrogante man -
of heeft zij mij gezien?
Ruth en Boaz
Ik kan
niet slapen, tel de uren,
hoe lang zal de nacht nog duren…
Heeft hij/zij mij gezien?
Heb ik jou gezien?
8. Noömi’s plan
(Maar ook in Noömi’s leven speelt
zien, inzicht, ineens een rol. Ze begint te
beseffen wat Ruth voor haar heeft gedaan. Ze ziet in dat het nu haar - Noömi’s
-
beurt is om initiatief te nemen en zich om Ruths toekomst te bekommeren.
En ze bedenkt een gewaagd plan, waarin Boaz een beslissende rol speelt.
Noömi zingt, en het koor leeft zingend met haar mee, in vooral snelle noten.
Des te eerder zijn we aan het liefdeslied toe…)
Wat ben ik blind geweest.
Verblind en vol van eigen leed
alsof geen mens er meer toe deed.
Wat ben ik blind geweest.
Zij zorgde steeds voor mij,
in stilte, zonder groot misbaar.
Maar wat heb ik gedaan voor haar?
Zij zorgde steeds voor mij.
De toekomst is aan haar!
Een man, een huis, wie weet een kind…
De liefde, die ook ons verbindt,
de toekomst is aan haar.
Ga naar de dorsvloer toe
en trek je mooiste kleren aan,
ga nu, en God zal met je gaan!
Ga naar de dorsvloer toe.
9. Op de dorsvloer
(Het is allemaal mooi bedacht door
Noömi: ‘Maak je op, trek je mooiste kleren aan,
ga naar de dorsvloer en leg je neer aan de voeten van de slapende Boaz.
Dan zal hij zal wel zeggen wat je moet doen.’ Maar het risico is voor Ruth. Zo
lang
is ze actief geweest: ze is gegaan, ze heeft gewaagd, verzorgd, verzameld
en thuisgebracht. Nu rest haar niets meer dan wachten, hopen en haar hoofd
koel houden. De muziek begint met weer een triolenthema, afgeleid van het thema
uit deel 6. Deze keer door het orgel. Nu niet om iets moeizaams uit te drukken,
maar juist om verwachtingsvolle blijdschap te laten klinken. Om het nog eens
extra te accentueren speelt aan het slot de sopraansax het liefdesthema,
getransponeerd, nog een keer.)
Ruth:
Hoog
staan de sterren, de nacht spreidt haar vleugels,
bewaart haar geheimen in donker fluweel.
De aarde is warm waar ik lig, aan je voeten,
mijn ogen wijd open, mijn hart in mijn keel.
En van alle
grenzen die ik moest passeren,
is dit dan de laatste? Je adem, vlakbij…,
je slaapt ongestoord, - zal ik ongezien opstaan,
dan leef je je leven wel voort zonder mij.
Boaz:
Van
wie is die stem die mijn naam noemt, wie ben je?
Wat doe je hier, - Ruth, ik herken je gezicht!
Wat wil je, wat zoek je, - je hoeft niet te vluchten,
ga niet bij me weg voor de morgen licht.
Mag ik je
beschermen, mag ik je behoeden,
mag ik van je houden, voorbij deze nacht?
De God die je volgde, je moed en vertrouwen,
de liefde - zij hebben ons samengebracht.
Ruth en Boaz:
Hoog
staan de sterren, en warm is de aarde,
bewaart ons geheim ongezien, ongezegd.
En wat kan ons deren en wie kan ons scheiden
nu liefde haar armen om ons heeft gelegd.
10. Een kind is haar geboren
(De nacht op de
dorsvloer is voorbij. Boaz heeft Ruth een omslagdoek vol graan
meegegeven voor Noömi. Hij beloofde haar dat hij zowel Noömi’s land als Ruth
zelf zou proberen te verwerven, om zo de naam van Elimelech te laten voortleven.
De volgende dag houdt Boaz woord: hij ruimt wat er nog ligt aan juridische
obstakels
op en trouwt met Ruth. Hun huwelijk wordt gezegend met een zoontje: Obed.
De vrouwen van Bethlehem zetten hem bij Noömi op schoot. Nu heeft zij, die man
en zonen verloor, wier toekomst was afgebroken, weer een (klein)kind om voor te
zorgen. Noömi durft haar God weer een God van levenden te noemen.
Het yell-achtige
thema waarmee in deel 4 leedvermaak werd uitgedrukt kan nu
goed dienst doen om de blijde verbazing van de dorpsgenoten te verklanken.
En dezelfde muziek die in dat deel Noömi’s klacht liet horen klinkt nu, met wel
hier en daar een andere harmonie, juist heel dankbaar. Zoals eerder gezegd:
dezelfde noten kunnen door een andere interpretatie een heel andere emotie
oproepen. Het fugathema van deel 1 vormt, gezongen door Noömi, Ruth en
Boaz een haast vanzelfsprekende brug naar het slotkoraal.)
Mensen van
Bethlehem:
Hee,
kijk, moet je zien, dat is toch Noömi?
Is dit echt dezelfde vrouw
die hier kwam in diepe rouw?
Hee, kijk, moet
je zien, hoe ze lacht, Noömi,
want Ruth die bij haar wilde wonen
is meer waard dan zeven zonen!
Hee, kijk, hoe ze
straalt, grootmoeder Noömi!
Alsof ze in dit kleine kind
een bron van troost en liefde vindt.
Ze was met twee,
en nu met vier
Kom kijken naar dit wonder hier!
Hee, kijk, moet je zien, hoe ze straalt, Noömi!
Noömi
Mijn
leven is opnieuw begonnen,
ik heb een rijke oogst gewonnen.
Noem mij weer Noömi, de lieflijke,
want God heeft mijn lot ten goede gekeerd,
hij heeft mij dit gezin gegeven
van wie ik zoveel goeds heb geleerd.
Noömi:
Obed,
parel van je moeder!
Ruth:
Obed,
vreugde van je vader!
Boaz:
Obed,
rijkdom van Noömi!
Gedrieën:
Want
nieuw leven, nooit vermoed,
lacht in jou ons tegemoet.
11. Het lied van alle namen
(De naam van
Elimelech, de namen van Machlon en Kiljon, ze dreigden voorgoed
te worden uitgewist. En de betekenis van de naam van Noömi – de lieflijke – leek
zijn zin voor altijd te hebben verloren.
Zoals zoveel namen van vroeger en nu uit de geschiedenis lijken te zijn
gevallen.
Maar je weet nooit wanneer en hoe dat wat ooit met tranen is gezaaid alsnog
opkomt, en met gejuich wordt geoogst.
Een muzikaal uitroepteken, geschreven op de melodie van Gezang 910.
En dat uitroepteken wordt in het tweede couplet nog eens extra benadrukt door
de canonische sopraansax, hoog boven koor en gemeente.)
(koor:)
Het lied van alle namen
die dwalen door de nacht,
die naam voor naam verzameld
door u zijn thuisgebracht -
wij zingen het vol vreugde!
De oogst is goed en groot.
De liefde die wil helen|
is sterker dan de dood.
(allen:)
Het lied van alle namen
die ooit gegeven zijn,
met lief en leed beladen
genoemd in hoop en pijn -
het zal gezongen blijven
tot aan de jongste dag:
de tranen die wij zaaiden
ontbloeien tot een lach.
Cantatedienst 27 november 2016
Op 27 november 2016 werd de Oogstcantate nogmaals uitgevoerd.
Ditmaal in een cantatedienst in de kerk van Farmsum.
Beluister hier de opname.
Kijk hier voor de teksten.
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
In het kader van de herdenking van 500 jaar Reformatie
voerden we de
Huizinger Hervormingscantate uit in een Vesper op 4 maart 2017 in de
Nicolaikerk te Appingedam.
Beluister hier de opname.
En kijk hier voor de teksten.
Cantatedienst 2 juli 2017, Torenkerk Winsum
In Winsum klonk de Johannes de Dopercantate, deze keer met
piano.
Maar het slotkoraal, uiteraard, met orgel!
Beluister hier de opname.
Cantatedienst 22 oktober 2017, Farmsumer kerk
En weer was de cantorij te gast in Farmsum.
In het kader van 500 jaar Hervorming werd nogmaals de Huizinger
Hervormingscantate uitgevoerd.
Hier staat de opname.
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
Cantatedienst 12 november 2017
Huizinge
Op 12 november 2017 ging in de Jonacantate in premiere.
JONA
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
Luister hier naar de opname.
Jona is
in de geschiedenis van Israël een van de latere profetenboeken, en dat merk je.
In het
verhaal wordt kritisch achterom gekeken naar de rol van de profetie tot dusver.
Wat hebben al die
eeuwen aan oproepen tot bekering en bedreigingen met hel en verdoemenis
eigenlijk opgeleverd?
Als je naar de figuur van Jona kijkt is het profetische optreden totaal
ontspoord. Liever dan te doen
wat God hem opdraagt vlucht Jona weg van zijn aangezicht . En als Jona na het
intermezzo in de
walvis alsnog naar Ninevé gaat, en mens en dier zich bekeren, is hij niet blij
maar kwaad. Want hij
blijkt het fundamenteel oneens te zijn met zijn werkgever: hij kan het niet
hebben dat God
barmhartig is, liefdevol en vol berouw over wat hij de mensen aan wilde doen.
Als het zó moet, is
Jona liever dood.
Tegenover dat ironische beeld van de profeet staat dat van God als iemand die
zijn schepping
nooit opgeeft. Hij is minstens zozeer begaan met die ene mens Jona als met de
inwoners van
Ninevé (waarbij de dieren ook een nadrukkelijke plaats innemen!). Je krijgt de
indruk dat God
persoonlijk bezorgd is over Jona’s levensgeluk, en hem met woorden en ervaringen
probeert tot
inzicht te brengen. Of dat lukt?
Het boek eindigt met een vraagteken.
TEKSTEN :
(Voor wat betreft de Bijbelcitaten uit Jona is er
gekozen voor de Statenvertaling, omdat die in zulk prachtig en
beeldend Nederlands is geschreven, en het verhalende karakter van het boek Jona
er zo goed in uitkomt.)
1: Om alles wat leeft
(naar Sirach 18; Nieuwe Bijbelvertaling)
In deze tekst uit het apocriefe boek Sirach komen zowel de
allesomvattende liefde van God als de
beperktheid en kwetsbaarheid van de mens tot uitdrukking. De mens stelt al met
al niet zoveel voor,
en juist dat roept Gods geduld en Gods mildheid tevoorschijn.
De toon moet worden gezet. Een A B A vorm, waarbij A een bescheiden fuga-opbouw
wil zijn.
In deel B klinkt de tegenstelling tussen de ‘druppel uit de zee’, de ‘korrel
zand’ en ‘de eeuwigheid’.
Dan weer A, en als coda een afsluiting naar de grondtoon.
Een mens
geeft vooral om wie eigen en naast is,
de liefde van God omvat alles wat leeft.
Wat is de mens, waar dient hij toe?
Wat is er goed aan hem, wat slecht?
Als een druppel uit de zee, als een korrel zand
is zijn luttel aantal jaren op de eeuwigheid.
Daarom heeft de Heer geduld met de mens
en overstelpt hij hem met zijn barmhartigheid.
Een mens
geeft vooral om wie eigen en naast is
de liefde van God omvat alles wat leeft.
2: Weg van Gods aangezicht (Jona 1: 1-4; Statenvertaling 1977)
Waarom
wil Jona niet doen wat God hem opdraagt? Dat horen we pas tegen het einde van
het verhaal:
Jona weet dat God barmhartig is en daar wil hij blijkbaar niet aan meewerken. Is
hij bang om voor
schut gezet te worden? Of wil hij dat God een Onbewogen Beweger blijft, raakt
hij van zijn stuk door
een God die kan veranderen van inzicht? Hoe dan ook, hij vlucht.
Een recitatief. Een niet per definitie muzikale of poëtische tekst met muzikale
middelen tot klinken
gebracht. Een fugatische wind, culminerend in de prachtige zin, unisono
gezongen: ‘zodat het schip
dacht te breken’.
En het woord des Heeren geschiedde
tot Jona,
de zoon van Amitthai, zeggende:
Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé, en predik
tegen haar; want hun boosheid is opgeklommen
voor Mijn aangezicht.
Maar Jona maakte
zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des Heeren;
en hij kwam af
te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan, en
ging er in neer, om met
hen te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des Heeren.
Maar de Heere wierp
een grote wind op de zee; en er werd een grote storm in de zee, zodat het schip
dacht te breken.
3: Overboord
De zware storm brengt iedereen in beroering. De zeelieden roepen Jona
op om tot zijn God te bidden.
Maar Jona gaat er niet op in, hij lijkt bevangen door schuldgevoel en door
twijfel aan de zin van zijn leven.
Ondanks hun gewetensconflict voldoen de zeelieden aan zijn advies en gooien hem
overboord.
In de muziek klinkt, op de eindeloos golvende zee, het zich steeds maar
herhalende ‘red ons’,
‘help ons’, ‘vergeef ons’ als een voortdurende litanie.
Als de bemanning Jona overboord zet, horen we, weer even, stoere zeelieden:
‘één, twee drie in
Godesnaam…’
Bemanning:
Goden en machten, demonen en engelen, red ons!
Hoog in de hemel of onder de wateren, red ons!
Koning der Zeeën en Heer van de Stormwinden, red ons!
Moeder der Levenden, Allerbarmhartigste, red ons!
Laat ons niet ondergaan, wil ons gebed verstaan,
golven verzwelgen ons, zee overweldigt ons,
help ons, o red ons toch, voor wij vergaan!
Jona wat doe
je nog, Jona waar ben je toch, help ons!
Kom uit dat ruim vandaan, roep toch jouw godheid aan, help ons!
Zie daar die zwarte lucht, was toch niet weggevlucht,
smeek om vergiffenis hem die je Maker is,
hem, onze laatste kans, voor wij vergaan!
Jona:
Nee roepen heeft geen zin,
wij zijn allang gehoord.
Ik moet de diepte in,
gooi mij maar overboord.
Als ik voorgoed verdwijn
hervindt de zee haar rust,
zal alles vredig zijn,
bereikt het schip de kust.
Bemanning:
God is uw wens dan dit offer, een mens -, God vergeef ons!
Neem dan dit leven dat wij u hergeven, vergeef ons!
Weggespoeld zijn bestaan, reken het ons niet aan!
Jona vaarwel, - één twee drie in Godes naam.
4: In het ingewand
Jona
wordt dankzij God opgevangen door de vis. En het koor bidt namens ons allen voor
elk mens
die denkt van iedereen verlaten te zijn.
Dat gebed kon natuurlijk niet anders dan op de melodie van lied ‘O Eeuwige vader
sterk in macht’,
het oude gezang 467. Het eerste couplet gewoon, sec, met mooie akkoorden, het
tweede met een
golvende sopraanpartij over de harmonieën heen.
En zij namen Jona op, en wierpen hem in ze zee.
Toen stond ze zee stil van haar verbolgenheid.
De Heere nu beschikte en grote vis om Jona in te slokken. En Jona was in het
ingewand van de vis
drie dagen en drie nachten. (Jona 1 : 15 en 17)
O Bodem onder storm en leed,
dat Gij wie vallen niet vergeet,
dat wij, verslagen, zonder hoop
als Jona in zijn waterdoop
ervaren dat de grote vis
de maat van uw erbarmen is.
O Gij, die
immer naast ons gaat,
wij vluchten weg van uw gelaat
maar waar wij dwalen over zee,
dwaalt Gij geduldig met ons mee,
omhult ons met uw duisternis
tot er weer licht en uitzicht is.
5:
Op het droge
Wat hebben de drie dagen van afzondering in de vis voor
Jona betekend? Hij heeft een dankbare
psalm gezongen voor God, en gezegd dat hij zich alsnog aan zijn belofte zal
houden. Maar nu staat
hij weer op het droge. Is hij echt veranderd?
Een bijzondere zin, ‘hij spuwde Jona uit’. Daarom een poging tot een bijzondere
muzikale verklanking.
Fugatisch, zoals wel vaker, maar instrumentaal doorgewerkt met de, hier voor het
eerst verschijnende,
sopraansax. Het erop volgende gedicht is bedoeld te klinken als een liedje.
Een beschouwend liedje, dat wel…
De Heere nu sprak tot de vis; en hij spuwde Jona uit op het droge. (Jona 2:10)
Daar staat
hij, rillerig en nat,
weer vaste grond onder zijn voeten…
Zijn mond nog vol van spijt en boete,
gedachten al weer bij de stad.
Daar staat
hij, Gods eigen profeet,
onwennig in zijn nieuwe leven
dat hem vandaag is weergegeven
door Hem die nooit een mens vergeet.
Daar staat
hij - net zo als hij was
of toch als beter mens herboren?
Is hij zijn oud verzet verloren…?
Daar staat hij, in het zachte gras.
6: Nog veertig dagen
God heeft
nooit gezegd welke woorden Jona moest gebruiken, maar hij bedenkt ze zelf wel.
Jona brandt
zijn handen niet aan oproepen tot inkeer, laat staan aan medeleven. Hij roept
alleen dat alles en iedereen
over veertig dagen verwoest zal worden. En wat een wonder, de inwoners van
Ninevé zijn onder de indruk
en bekeren zich.
Jona dreigt, de muziek dreigt. Het is een eenvoudig middel, moduleren, maar het
werkt wel! Het wordt
steeds spannender. Ook als de inwoners zich lijken te bekeren blijft Jona
dreigen. De vernietiging komt
dichterbij. Maar wordt de dreiging nou minder?
Jona:
Nog veertig dagen, dan is de tijd gekomen, de stad zal worden omgekeerd!
Mensen en dieren van Ninevé:
Hij kijkt ons niet aan, zijn gezicht staat kwaad -
zou het waar kunnen zijn dat de stad vergaat?
Jona:
Nog veertig dagen, dan is de tijd gekomen, de stad zal worden omgekeerd!
Mensen en dieren van Ninevé:
Hij is een profeet, wat hij zegt gebeurt
en de koning heeft zijn mantel gescheurd…
Jona:
‘Nog veertig dagen, dan is de tijd gekomen, de stad zal worden omgekeerd!’
Mensen en dieren van Ninevé:
‘Wij keren ons hart van het kwade af,
zal God van ons keren zijn strenge straf?’
Jona:
Nog veertig dagen, dan is de tijd gekomen, de stad zal worden omgekeerd!
Nog veertig dagen,
nog dertig dagen,
nog twintig dagen…
7 :
Laat ons leven
Mensen en dieren van Ninevé rouwen om het kwaad, bidden tot God en
hopen op zijn genade.
Een goed excuus om nog eens die mooie koraalmelodie, in een heel andere context,
met een
voortdurend kabbelende sopraansax, aan te wenden.
Mensen en
dieren van Ninevé:
O God van Jona, vreemde God,
die liefde kiest boven gebod,
gij kent ons wankelmoedig hart,
het goede dat tot kwaad verstart.
Zie onze inkeer, onze spijt,
o laat ons leven, geef ons tijd.
8: Liefdesliedje van God
God is
bewogen door de inkeer van mens en dier, hij laat zijn oude plan gaan en besluit
ze te sparen.
De volgende morgen ziet hij de zon opgaan over zijn schepping. Hij beseft door
wat hij ziet en hoort
hoezeer hij dat alles liefheeft. Hoe hij de band tussen hemzelf en wie hij
eigenhandig gemaakt heeft
nooit zal willen verbreken. Een liefdesverklaring van God aan de aarde en haar
bewoners.
Zoals de zeelieden in deel 3 hun ‘red ons’, ‘help ons’ en ‘vergeef ons’ op
muzikaal identieke wijze
herhaalden, zo herhaalt God, beaamd door de sopranen en alten van het koor, op
steeds dezelfde
akkoorden zijn liefde voor de aarde.
En God zag
hun werken, dat zij zich bekeerden van hun boze weg; en het berouwde God over
het kwaad,
dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet. (Jona 3:10)
God:
Dag aarde,
mijn aarde,
je bent er nog.
Ik zie een
baby in zijn kleine bed,
een moeder die de melk opzet,
achterdeur die open gaat,
de eerste kat op straat.
Ach aarde,
mijn aarde,
zo mooi ben jij.
Ik zie het
glanzen van je morgenlicht,
een ezel knijpt zijn ogen dicht,
slaperige ochtendzoen,
vergeten kinderschoen.
Ik hoor het
hoesten van een oude man,
het vullen van een waterkan,
zuchten om een oud verdriet,
het eerste merellied.
O aarde,
mijn aarde, ik heb je lief.
Wie ben ik
nog, als jij er niet zou zijn?
Met al je schoonheid en je pijn
zoekend naar een evenwicht,
naar scherven van mijn Licht.
9: Omgekeerd ?
Jona
neemt zo snel mogelijk afstand van de stad, en gaat tegen beter weten in zitten
wachten op wat
er zal gebeuren. Maar er gebeurt niets. Als God zijn woede en teleurstelling
hoort, gaat hij met Jona
in gesprek. ‘Jona, wees blij, je hebt een nieuw begin mogelijk gemaakt voor
Ninevé. Je wist toch dat
ik ben zoals ik ben?’ En dan doet God een laatste poging om Jona over te halen.
‘Kijk met mijn ogen,
zie wat ik zie - die hele prachtige breekbare ontroerende schepping - en luister
aandachtig hoe dat je
hart beroert.’
Een boze Jona met een God die hem, in de rede vallend, probeert te kalmeren, zo
zou de muziek
moeten klinken. Jona, de lage bas, God, de hoge sopraan.
Jona nu
ging ter stad uit, en zette zich tegen het oosten van de stad; en hij maakte
zich aldaar een hut,
en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou worden.
(Jona 4:5)
Jona:
Hier zit ik
te wachten
op wat niet zal komen:
korte metten, lik op stuk!
God:
De kwade
gedachten,
boosaardige dromen
maken plaats voor nieuw geluk.
Jona:
Ik wist het,
zo is Hij,
ik ken Hem al langer:
kiest genade boven recht!
God:
Mijn Jona
zo bitter,
hoe langer hoe banger -
is je boosheid wel terecht?
Kijk mee met
mijn ogen,
bekeer je en luister
en luister aandachtig
wat je hart tegen je zegt.
10: Bede om verbondenheid
Nu we
iets van de eenzaamheid en het onvermogen van Jona hebben geproefd, is het
verlangen
om thuis te horen in het geheel van de schepping misschien gegroeid. We beseffen
dat we
verbonden zijn in onze tijdelijkheid, en in onze afhankelijkheid van wat groter
is dan wij. Ons
laatste gebed is dan ook dat we Gods goedheid zullen delen met alles wat leeft.
Het koraal dat het leitmotiv vormt komt weer terug. De gemeente zingt mee. Zoals
de sopranen
eerder deden lijkt nu het hele koor zijn eigen weg te gaan. Maar het voegt zich
natuurlijk wel
naar de harmonieën van het lied!
Koor:
O God van hemel zee en aard
die al wie kwetsbaar is bewaart,
behoedt, beschermt, die ruimte geeft
aan alles wat op aarde leeft,
verruim ook ons, dat wij altijd
weergeven uw barmhartigheid.
Allen:
O Gij die liefhebt al wat is
genees ons van ons diep gemis:
wij horen van ons eerst begin
tussen uw vele schepsels in.
Maak ons elkander toegewijd,
van u in tijd en eeuwigheid.
Cantatedienst 22 april 2018, Farmsumer kerk
En weer was de cantorij te gast in Farmsum.
Nu met Jona.
Hier staat de opname.
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
Cantatedienst 18 november 2018 Huizinge
Op 18 november 2018 werd de Paradijscantate ten doop gehouden
tijdens een cantatedienst in de Johannes de Doperkerk te Huizinge.
PARADIJSCANTATE
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
Hier is een opname te beluisteren.
Zolang de
mensheid bestaat heeft zij zichzelf vragen gesteld over het begin van al
het bestaande. Wat ging er aan onze werkelijkheid vooraf? En hoe is het zo
gekomen?
Genesis geeft daar een even subliem als intrigerend antwoord op.
Het beeld is simpel, een kind kan het tekenen: Adam, Eva, de slang en de boom.
Maar het is tegelijk een onuitputtelijke bron voor interpretaties en nieuwe
vragen.
Gaat het over de evolutie? Over onze persoonlijke ontwikkeling, als we opgroeien
van baby tot oudere? Over de eeuwige ambivalentie in de relatie tussen God en
mens,
mens en natuur, mens en medemens? Over ons diepste en meest onvervulbare
verlangen? Of een beetje van alles?
Zoals iedere mythe die die naam waardig is duldt het Paradijsverhaal ook onze
21ste eeuwse (muzikale en poëtische) interpretatie, maar geeft zijn
geheim nooit
helemaal prijs.
TEKSTEN :
Deel 1: Aan alles vooraf (Genesis 1 : 1 en 2)
Het begin van alle begin; de schrijver van
Genesis verwoordt het op onovertroffen wijze.
In de muziek klinken in A-B-A vorm twee fugaexpositietjes: ‘In het begin’ en
‘Gods geest’,
die hoorbaar zweeft over de aarde.
In het begin
schiep God de hemel en de aarde.
De aarde was nog woest en doods,
en duisternis lag over de oervloed,
maar Gods Geest zweefde over het water.
Deel 2: Wie weet (melodie ‘Father, hear the prayer we offer’)
Als we dromen over een volmaakt begin komt algauw
het beeld van de tuin
boven. Van groene onschuld en onvergankelijkheid.
Maar verder dan een verlangende vraag komen we misschien nooit echt.
Een ontroerende koraalmelodie, ‘Father, hear the prayer we offer’ van
Vaughn Williams, maar wel met eigen harmonieën.
Was er ooit
een tuin van Eden
waar ontheven aan de tijd
in een eeuwig vredig heden
kiem van leven werd bereid?
Waar de dood
nog niet geboren,
leven nooit gestorven was,
wij de aarde toebehoren,
schuldloos als het groene gras?
Deel 3: Zo werd de mens een levend wezen (Genesis 2: 7, 8, 9, 16,17)
Opnieuw een citaat uit Genesis, dat zich buigt
over de vraag: Hoe komt een
mens tot leven? En wat zijn zijn beperkingen?
Een recitatief, met soms onmuzikale Nederlandse woorden als ‘opschieten’
en ‘aanlokkelijk uitzagen’… Als het over de verboden vrucht gaat klinkt
een haast ordinair F7 akkoord.
Toen maakte
God de Heer de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en
blies hem de levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
God, de Heer, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste
hij de mens die hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten
die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin
stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.
Hij hield de mens het volgende voor: ‘Van alle bomen uit de tuin mag je eten,
maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je
daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’
Deel 4: Lied van de eerste mens
Wat is er mooier en completer dan voortgekomen
zijn uit Vader God en
Moeder Aarde. Welk beter gezelschap kun je hebben dan de tuin, met
zijn planten en dieren.
En toch mist de eerste mens iemand - een tegenover.
De muziek gaat in een 6/8 maat. Liefelijk, met stiltes, die dat ‘missen’
misschien uitdrukken.
De aarde mijn moeder, Gods adem mijn vader,
ze brachten mij voort: twee stemmen, één mens.
Maar hoe ik van binnen hun wezen benader
toch fluistert in mij een eenzame wens:
die ene, die ander, uit hemel en aarde
ontstane, gezochte, en nimmer verklaarde
geliefde…wie ben je, geen engel, geen dier,
gehoopte, verlangde - o was je maar hier.
De dieren, hun ogen, hun veren, hun vachten,
verwant en vertrouwd, een oeroud verbond.
Waarom dan die leegte, dit rusteloos wachten -
ik zoek je gezicht, je lachende mond.
Jij ene, jij ander, uit hemel en aarde
ontstane, gezochte, en nimmer verklaarde
geliefde… waar ben je, geen engel, geen dier,
gehoopte, verlangde - o was je maar hier.
Deel 5: Daar ben je
Het eerste moment dat geliefden elkaar zien is
onvergetelijk, zowel voor de
dieren als voor de mensen. De vrouwtjes dansen in 9/8 maat naar de
mannetjes toe. In de orgelbegeleiding klinkt in de hemiolen al voorzichtig
wat ongemakkelijkheid door.
Kijk hoe de
hinde haar reebok begroet,
de zebra haar zebra -
hoe slingert gorilla
door groenende bomen haar man tegemoet.
Zie hoe de
eendenvrouw vliegt naar de woerd
en hoor het verlangen
in nachtegaalzangen,
beluister hoe duif naar haar doffertje koert.
(God:)
Koester o Adam dit eerste moment:
hoe zij in jouw ogen
door liefde bewogen
haar evenbeeld en tegenover herkent.
Deel 6: De boom van goed en kwaad
(Genesis 3: 1-5 NBV)
Genesis 3 vertelt ons hoe Eva en de slang elkaar
ontmoeten. Het buitengewoon
slimme dier lijkt meer te weten van de werkelijkheid dan de mens. Eva denkt in
haar lied na over wat de slang gezegd heeft. Ze voelt dat er iets beslissends
staat
te gebeuren. Is het onvermijdelijk? En wat is Gods rol hierin? Eva besluit om
samen met Adam te proeven van de kennis van goed en kwaad.
Eerst een recitatief met de dialoog tussen de slang en Eva. Daarna Eva’s lied
in een trio van elkaar herhalende vragen in wisselende toonsoorten met orgel
en sopraansax.
(koor:)
Van alle in het wild levende dieren die God, de HEER,
gemaakt had, was de slang het slimst.
(slang:)
‘Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin
mogen eten?’
(Eva)
‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,
behalve die van de boom in het midden van de tuin.
God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten
of ze zelfs maar aan te raken;
doen we dat toch, dan zullen we sterven.’
(slang)
‘Jullie zullen helemaal niet sterven.
Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet,
dat jullie dan als goden
zullen zijn
en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
(Eva)
Als goden leven,
met open ogen,
alwetende van goed en kwaad…
Is dit een afscheid,
een eerst beginnen
van wat ons toch te wachten staat?
En is dit kiezen,
is dit bezwijken?
Was God wel eerlijk al die tijd?
Kom bij me Adam,
en laat ons proeven
de vrucht vol zoet en bitterheid.
Deel 7: Alles is anders
Een parafrase op wat Genesis vertelt, over de
avond dat God door de tuin
wandelt en zijn mensen mist. Het accent ligt op de tot nu toe onbekende
gevoelens, die over elkaar heen buitelen na het eten van de verboden vrucht:
schaamte, angst en wantrouwen. De onderlinge verbondenheid slaat om in
vervreemding en elkaar de schuld toeschuiven.
‘Toen gingen hun ogen open’ met stralende akkoorden. God wandelt in kalme
klanken door de tuin en Adam en Eva geven elkaar in gelijkklinkende
melodieën de schuld. En ook het F7 akkoord is er weer: ‘Wie heeft je geleerd om
bang te zijn?’
(koor:)
De vrouw at van de vrucht, en gaf haar man ervan.
Toen gingen hun ogen open, voorgoed…
In de koelte van de avondwind
wandelde God door de tuin.
Maar de man en de vrouw waren nergens te zien.
Zij schaamden zich te diep.
(God:)
‘Waarom is de koelte zo anders dan anders, een kilte om mijn hart?
Adam! Waar ben je?’
(Adam:)
‘Ik hoorde u wandelen, en werd bang, daarom verborg ik mij.’
(God:)
‘Wie heeft je geleerd om bang te zijn? Heb je gegeten van de boom?’
(Adam:)
‘De vrouw die u geschapen hebt – zij gaf mij van de vrucht.’
(God)
‘Eva! Waarom deed je dat?’
(Eva)
‘De slang die u geschapen hebt - de slang heeft mij misleid.’
Deel 8 : Scherven
Is het een straf? Of is het een onontkoombaar
gevolg van de kennis van
goed en kwaad? De dood doet zijn intrede, het zware moeizame werk,
de pijn van het bestaan. Maar daarmee ook de mogelijkheid van troost,
en het verlangen naar een lied.
De sax illustreert de scherven, maar tegelijkertijd de troost in haast
swingende klanken. Het koor zingt diezelfde scherven in canon, en met,
weer, ongemakkelijke hemiolen.
Kringen van schuld,
handen vol scherven,
schaamte onthuld,
alles moet sterven.
Kouder de nachten,
harder de grond,
eenzaam het wachten,
bitter de mond.
Zweet en verdriet,
pijnen en plichten -
troost van het lied
kom ons verlichten.
Deel 9: En toch
Al het goede blijkt zijn donkere tegenpool te
hebben. En je weet nooit zeker
wat je aan elkaar hebt. Wat kunnen dieren voortaan van mensen verwachten?
Wat kunnen geliefden van elkaar verwachten? Wat kunnen mensen van
God verwachten?
Maar daarmee komt er geen einde aan de liefde die door alles heen de ander
zoekt.
Een chromatisch dalende bas, we ‘blijven zoeken’, op een als vanzelf ontstaan,
meeslepend bedoeld, akkoordenschema.
(slang tegen Eva:)
Nooit meer te weten
wordt het schieten of strelen,
voeden of slaan?
(Eva tegen Adam:)
Nooit meer te weten
wordt het schreeuwen of kussen,
blijven of gaan?
(Adam tegen God:)
Nooit meer te weten
wordt het vloek of genade,
honger of graan?
(slang, Eva, Adam:)
En toch, toch, blijf ik je/u zoeken
blijf ik je/u roepen, uit liefde, uit nood,
toch, toch, blijf ik je/u zoeken,
naar je/u verlangen, op leven of dood.
(God:)
En toch blijf ik jullie zoeken
blijf jullie roepen, in voorspoed en nood,
toch blijf ik jullie zoeken,
voor jullie zorgen, in leven en dood.
(koor:)
En toch, toch, blijven wij zoeken
Blijven wij roepen, uit liefde, uit nood,
toch, toch, blijven wij zoeken,
naar u verlangen, op leven of dood.
Deel 10: Gebed buiten Eden
Een begin van aanvaarding. Dit is onze
werkelijkheid. We zijn volwassen
geworden, door schade en schande. En we voelen ons geroepen om Gods
visioen van harmonie tussen hemel en aarde te eerbiedigen en daar deel van te
zijn.
Couplet twee refereert aan de zorgzaamheid van God, die Adam en Eva bij
het verlaten van de tuin eigenhandig van warme kleren voorzag.
Dezelfde koraalmelodie als in deel 2. Met de mogelijkheid, dankzij een
Trugschluss, de tekst ‘badend in een hemels licht’ er aan het eind letterlijk
uit te lichten.
Nu de droom voorgoed vervlogen
en de poort gesloten is -
dat wij voluit leven mogen
tussen licht en duisternis.
Die ons met uw liefde kleedde
in de kou van ons bestaan,
maak ons drager van uw vrede
waar ook onze wegen gaan.
Gij die ons tot hier bewaarde,
hoed in ons het vergezicht
van uw eigen lieve aarde,
badend in een hemels licht.
Cantatedienst 10 maart 2019, Farmsumer kerk
Op 10 maart 2019 volgde een uitvoering van Jona in Farmsum.
Ook hiervan werd een opname gemaakt. Klik
hier om te luisteren
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
Vesper 3 november 2019 Huizinge
Op 3 november werd in een Vesper het Huizinger Requiem gezongen.
HUIZINGER REQUIEM
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
Hier is een opname te beluisteren.
Dit ‘Huizinger Requiem’ is geboren uit het
verlangen om een vorm van muzikale
troost te maken, voor ieder die een verlies heeft geleden, en voor ieder die
weet
dat dat verlies eens komt – kortom, voor ons allemaal.
De traditionele Latijnse tekst voor een Requiem – een mis voor de doden – is
nogal bezig met schuld, oordeel en vergeving. Er zijn in de loop der jaren vele
componisten en dichters geweest die voor een ander perspectief hebben gekozen.
Het Huizinger Requiem belicht vooral de vele aspecten van rouw en van het besef
dat we ooit een geliefde ander zullen moeten verliezen. En het geeft stem aan
de liefde en de hoop die dwars daardoorheen blijven bestaan.
Sommige teksten zijn ontleend aan de bijbel, anderen zijn speciaal voor dit
Requiem geschreven.
Hoewel er in werkelijkheid geen schematische opbouw zit in wat een mens
die met andermans dood wordt geconfronteerd meemaakt, is er wel een zekere
opbouw terug te vinden in deze teksten. Van het vermoeden dat de dood al
gaande is, via het besef van onze sterfelijkheid en de angst om elkaar te
verliezen, naar het moeten loslaten, het bewaren van wat goed was en de
hoop op ooit een einde aan alle tranen.
Barbara de Beaufort
Een koraalzetting die twee maal langskomt (4 en
10);
twee keer een fuga-expositie (2 en 6);
een dissonante recitatief-opzet die angst uitdrukt (3), maar later met enige
aanpassing juist het vertrouwen verklankt (7);
een ingetogen, haast popsongachtige ballad (8) tegenover een uitbundige
compositie op de tekst uit Openbaring (9);
met centraal een duet tussen sopraan en sopraansax over de kracht van de liefde
(5),
dat muzikaal weer gerelateerd is aan de inleiding over de dood die al gaande is
(1);
ziedaar mijn poging om de muziek op de teksten van dit Requiem op
samenhangende wijze gestalte te geven.
Kees Steketee
TEKSTEN :
1.Als
Als opgestoken haar dat traag zich losmaakt
en als de wind die rimpelt, rilt en stilvalt
als melk die wenkend door de thee wolkt
een winterjas die ’s zomers uit het zicht raakt
zo zou het kunnen dat de dood is.
Zo is de dood wellicht al gaande.
2.Schaduw Job 8: 9 (NBG)
Wij toch zijn van gisteren en
weten niets;
want als een schaduw zijn onze dagen op aarde.
3.Vrees
Hoe vrezen wij in slapeloze
nacht
het breken van de lichamen die ons
geluk bevatten
het zoekraken van wie terug horen te keren
het horen van het laatste, oorverdovende bericht.
4.Los
Onkenbaar zijn de laatste uren
van wie de aardse tijd verlaat.
Een stille inkeer, een verduren
totdat de hemel opengaat.
Wij raken met bevangen handen
wat bleef, en zien de vrede aan,
bevrijding uit de oude banden -
en zoeken naar een nieuw verstaan.
5. Sterk Hooglied 8: 6 NBG
Leg mij als een zegel
aan uw hart,
als een zegel
aan uw arm,
want sterk als de dood is de liefde.
6. Bewaren
Dat wij ze wél bewaren,
de stemmen en de gebaren
van wie zijn voorgegaan
7. Schuilen Psalm 91: 11 (NBV) en 4 (Willibrord 2014)
Hij vertrouwt je toe aan
zijn engelen,
die over je waken waar je ook gaat.
Hij dekt je toe
met zijn vleugels,
onder zijn veren mag je schuilen,
als een schild
staat zijn trouw om je heen.
8. Ver
Wees niet ver
niet te ver
als de morgen grauw blijft als de nacht
en het roepen op een weerwoord wacht
wees niet ver
niet te ver
als het reiken stukvalt op de grond
en het hart jankt als een kettinghond
wees niet ver
niet te ver
wees de warmte van de zomerwind
wees wat bloeit, vergaat, opnieuw begint
wees de liefde die haar bron hervindt
wees niet ver
niet te ver
nooit te ver.
9. Nieuw Openbaring 21: 1-4 NBV
Ik zag een nieuwe hemel,
en ik zag een nieuwe aarde.
Want de eerste hemel en de eerste aarde,
ze zijn voorbij,
en de zee is er niet meer.
Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem,
uit de hemel neerdalen, bij God vandaan.
Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man
en hem opwacht.
Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep:
“Gods woonplaats is onder de mensen,
Hij zal bij hen wonen.
Zij zullen zijn volken zijn,
God zelf zal als hun God bij hen zijn.
Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen
Er zal geen dood meer zijn,
geen rouw,
geen jammerklacht,
geen pijn,
want wat er eerst was is voorbij.”
10. Zolang
Uw visioenen, vergezichten
zij dragen ons het leven door.
Dat zij de duisternis verlichten
van wie de liefste mens verloor.
Zolang de aarde ons wil dulden
zijn wij het leven toegedaan,
totdat wij u, Vermoede, Verhulde,
begroeten in een nieuw bestaan.
(De cantorij, Paasmorgen, 9 april 2023)
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
Cantatedienst 22 oktober 2023 Huizinge
Op 22 oktober 2023 werd in een Cantatedienst de Cantate Jakob ten doop gehouden.
CANTATE JAKOB
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
Voorafgaand aan de opname spelen
Hermien Hoekstra (altdarsfluit)
en Kees Steketee 'Schmücke dich, o liebe Seele' in een bewerking van
Johann Gottfried Walther (1684-1748)
Dit koraal vormt de basis van de delen 3, 7 en 12 van de cantate
TEKSTEN
Deze cantate draagt de naam
van Jakob. Maar er zijn vele anderen die
in zijn leven een rol spelen. Gekozen
is om Jakobs verhaal ook te bekijken
door de ogen van zijn eerste vrouw Lea en
van zijn oudste broer Esau.
Zij vertegenwoordigen de pijn die we elkaar aandoen,
maar ook het vermogen |
tot vergeven en je losmaken van wat je is aangedaan,
waardoor de liefde weer
ruimte krijgt.
Deel 1: De eerste (Genesis 25: 21-26)
‘De eerste zijn’, dat lijkt
een centraal thema in de Jakob-verhalen.
Niet alleen bij Jakob zelf, maar later
ook bij zijn vrouwen.
Vanwaar toch die angst om tekort te komen - aan aandacht,
aan liefde, aan zegen?
De muziek valt met de deur in huis. Geen preludium of inleiding.
Jakobs tekst
klinkt eerst duidelijk maar al snel buitelen van opwinding
de woorden over
elkaar heen
Isaak bidt tot de Ene, ter
wille van zijn vrouw - want kinderen komen er niet.
De Ene verhoort zijn gebed. En Rebekka, zijn vrouw, wordt zwanger.
De kinderen in haar binnenste stoten tegen elkaar.
‘Als het zo moet gaan’, denkt ze, ‘waarom overkomt mij dit?’
En ze gaat bij de Ene te rade.
De Ene zegt tot haar:
‘Twee volken zijn in je
schoot.
Ze zullen uiteengaan nog voor hun geboorte.
De ene zal machtiger zijn dan de ander, de oudste zal de jongste dienen.’
Als haar dagen vervuld zijn om
te baren, brengt zij een tweeling ter wereld.
De eerste is rossig, met haar als een mantel. Zijn naam wordt geroepen: Esau.
Daarna komt zijn broer, met zijn handje om Esaus hiel. Hij ontvangt de naam:
Jakob.
De eerste! De eerste!
Ach laat mij toch de eerste zijn,
laat mij er langs, ga aan de kant,
Gods zegen vergezelt me, want
ik zal de eerste zijn.
De eerste! De eerste!
Ach laat mij toch de eerste zijn
want wie het laatst geboren wordt
komt levenslang geluk tekort.
Ik moet de eerste zijn.
Deel 2: De ruil (Genesis 26: 27, 28)
Voorkeurskinderen hebben mag
niet. Maar het is van alle tijden.
God heeft Jakob de rechten van een oudste beloofd,
maar toch lijkt het Jakob
beter om het zekere voor het onzekere te nemen
en God een handje te helpen.
En
dus maakt hij gewiekst gebruik van de vermoeidheid
van zijn bij de dag levende
broer Esau.
Hij en Esau zingen elkaar toe. Esau haast onverschillig,
Jakob een beetje
stiekem.
De jongens groeien op.
Esau wordt een jager, een man van het veld.
Jakob is huiselijk, het liefst bij de tenten.
Isaak houdt van Esau, want hij eet graag wildbraad,
maar Rebekka heeft Jakob lief.
De handen leeg, de voeten moe,
de jacht vergeefs, de nacht begint -
hij sleept zich naar de tenten toe,
een geur van eten op de wind…
‘Geef mij toch van dat rode
daar,
ik ga haast van de honger dood,
wij zijn toch broers onder elkaar -
geef me je soep, geef me je brood.’
Dit is zijn kans. ‘Geef mij in
ruil
dan nu je eerstgeboorterecht.’
‘Ik maak geen woord aan zoiets vuil,
laat het maar zijn zoals jij zegt.’
Het bord is leeg, zwijgend
verdwijnt
hij naar zijn tent, zijn harde bed.
De eerste avondster verschijnt.
De eerste stappen zijn gezet.
Deel 3: Breken en verdelen – lied van Rebekka
En wat is de rol van de
moeder? Moet ze ingrijpen, met God mee werken,
tegen haar man en oudste zoon in?
Wat gaat deze zegen haar gezin kosten?
De melodie van ‘Schmücke dich, o liebe Seele’ vormt de basis voor het koraal.
Wat is een gezegend leven?
Kan het slechts worden gegeven
aan wie, door God uitverkoren,
tot zijn meest geliefden horen?
Moet ik vechten, moet ik wachten
welke onvoorziene krachten
zullen breken en verdelen
wat geen zegen ooit kan helen?
Deel 4: Het bedrog
De list van Rebekka heeft
succes: Jakob, verkleed als Esau, ontsteelt
hun blinde vader Isaak de beste
zegen. Toch zit er een kleine maar
essentiële belofte verstopt in de schrale
zegen die er voor Esau overblijft:
‘Ooit werp je zijn juk van je nek’.
Jakob zingt in vierkwartsmaat. Isaaks zegen gaat in zes achtste maat.
Als Esau
ook nog komt gaat het net zo. Alleen is het een ander soort zegen,
die, voor de
zekerheid nog even door het koor wordt herhaald.
(Isaak)
‘Je handen zijn die
van Esau,
maar je stem, je stem…Ben jij het echt?
(Jakob)
‘Mijn vader, ja, ik
ben Esau,
geef me wat me is toegezegd!’
(Isaak)
‘Je geur is die van
Esau,
maar je kus, je kus…is die oprecht?
(Jakob)
‘Mijn vader, geef
je zegen
door God voor mij verkregen.
Leg je handen op mijn hoofd
doe wat God mij heeft beloofd.’
(Isaak) (
Genesis 27: 27b, 28, 29)
‘De geur van mijn zoon is de geur van het veld,
het veld dat de HEER heeft
gezegend.
God geve je dauw uit de hemel
en vette, vruchtbare aarde,
een overvloed van koren en
wijn.
Volken zullen je dienen,
naties zich voor je buigen.
Je zult heer zijn over je broers,
macht hebben over je moeders zonen.
Vervloekt wie jou vervloekt,
gezegend wie jou zegent.’
(Esau)
‘Mijn vader, hier
ben ik, Esau,
ik kom uit het veld vandaan.’
(Isaak)
‘Wie ben je, wie
ben je - Esau?
Naar wie is mijn zegen gegaan?’
(Esau)
‘Mijn broer, die
bedrieger, die Jakob!
Hij was het! Wat heeft hij gedaan?!’
(Isaak)
‘Gegeven blijft
gegeven…
Gezegend is zijn leven.
Het lot gaf hem het beste,
voor jou de schrale resten.’
(Esau)
‘Hebt u dan alleen
die ene zegen?
Zegen mij, ook mij, mijn vader!’
(Isaak)
(Genesis 27: 39b, 40)
‘Ver van de vette grond zul je wonen,
ver van de hemelse dauw.
Je zult leven van je zwaard
en dienstbaar zijn aan je broer.
Maar heb je je eenmaal losgerukt,
dan werp je zijn juk
van je nek.’
(Esau)
‘Ik zal hem
verjagen, ik zal hem vermoorden,
vernietigen met zijn geniepige woorden!
Zijn adem doen stokken, zijn botten doen breken,
bedrieger, ik zal je gelieg op je wreken!’
Deel 5: Dit is de plaats
De eerste keer dat Jakob zelf
iets van de God van zijn vaderen ervaart.
De plek van uiterste verlatenheid verandert in een plek waar hemel
en aarde
elkaar raken.
Een stevige tekst, stevige muziek, meer het ritme en de harmoniek
van een
popsong dan van een cantate-aria
De Ene is hier aanwezig
en ik, ik wist het niet.
De zon is verdwenen en zwaar
zijn je benen,
leeg is de einder, ver is de tent,
je broer wil je doden, terugkeer verboden,
niemand die hier je geschiedenis kent…
Schraal is de troost van het
slapen op stenen,
hard is je kussen, hard als de wraak.
Leeg lijkt de zegen, door leugen verkregen.
‘Wat als ik inslaap en nooit meer ontwaak…’
De Ene is hier aanwezig
en ik, ik wist het niet.
Open de hemel voor ogen die
dromen,
nooit is de Ene mij nader gekomen.
Ladder die naar de oneindigheid reikt,
eenzame nacht die vol engelen blijkt.
Hier, waar ik ben, woont wie
mij heeft geschapen
Hij is in mijn opstaan, mijn waken en slapen,
de troost die mij toevalt, de hand die mij leidt,
Hij is mijn toekomst, mijn plaats en mijn tijd.
De Ene is hier aanwezig
en ik, ik wist het niet.
Deel 6: Lea’s lied (uit Genesis 29: 14b-25)
De bedrieger bedrogen. Maar
hij is niet de enige verliezer.
Lea wordt als een willoos en ongewenst voorwerp
door haar vader in
Jakobs bed geschoven, en moet verdragen dat zij in Jakobs
hart op
de tweede plaats komt. Ze zingt haar treurige lied.
Jakob was een volle maand bij
Laban
in huis toen
deze tegen hem zei:
‘Het is niet nodig dat je voor niets voor mij werkt, alleen omdat je
familie
van me bent.
Zeg me maar wat je loon moet zijn.’
Nu had Laban
twee dochters; de oudste heette Lea, de jongste
Rachel. Lea’s
ogen
hadden geen glans, maar
Rachel
was mooi en aantrekkelijk.
Zo werkte Jakob
zeven jaar om Rachel.
Toen zei
Jakob
tegen Laban:
‘De termijn is om. Geef me nu mijn vrouw, ik wil met haar slapen.’
Toen de avond was gevallen bracht Laban zijn dochter Lea bij
Jakob,
en Jakob
sliep met haar.
’s Morgens ontdekte Jakob
dat het Lea was met wie hij had geslapen.
‘Hoe hebt u mij dit kunnen aandoen!’ wierp hij
Laban
voor.
‘Ik heb toch om Rachel
bij u gewerkt?
Waarom hebt u me zo bedrogen!’
Ik zag wel hoe hij naar haar
keek.
Ik zweeg.
Mijn bed, waar hij gelukkig leek,
is leeg.
Hoe hij mij met hard werken koopt,
hoe ik zijn liefde, zo gehoopt,
niet kreeg.
Er is een broer, vertelde hij
vannacht.
Diens woede heeft hem hier bij mij
gebracht.
Ik hoorde zwijgend zijn verhaal,
herken zijn woorden, allemaal,
en wacht.
Deel 7: Misgelopen liefde
Lea’s verhaal van beschaamde
liefde is universeel.
Daarom een bede om mededogen.
De vrouwen van het koor zingen de koraalmelodie.
Om de liefde, niet gekregen,
om verlangen, stil verzwegen -
om de harten, afgewezen,
onvervuld en ongenezen -
om de eenzame gedachten,
grauwe dagen, lege nachten,
om de hoop, vergeefs, vervlogen -
hul ons in uw mededogen.
Deel 8: Laat mij
De geschiedenis herhaalt zich.
Via het moederschap trachten Jakobs
vrouwen zich een eerste plaats in zijn hart
te veroveren.
Ze halen de gekste toeren uit om zich van zijn liefde te
verzekeren.
Het irriteert Jakob, hij voelt zich machteloos, en misschien komen
er
ook wel beschamende herinneringen in hem op.
In dit lied hopen we voorzichtig op een uiteindelijke verzustering
tussen Lea en
Rachel.
Op dezelfde muziek als deel 1 (‘Laat mij de eerste zijn’) nu
‘Laat mij de
liefste zijn’.
Ook Jakob gebruikt dezelfde noten:
‘Meer zonen, laat mij maar weer de dader
zijn’.
(Genesis 29: 31)
Toen de Heer zag
dat Jakob minder van Lea hield,
opende hij haar moederschoot, terwijl Rachel kinderloos bleef.
(vrouwen)
De liefste! De
liefste!
O laat mij toch de liefste zijn!
Maak dat ik mijn bestemming vind:
de moeder van het mooiste kind.
Ik moet de liefste zijn!
(Genesis 30: 1)
Omdat Rachel geen
kinderen van Jakob kreeg, was ze jaloers
op haar zuster.
‘Geef mij kinderen,’ zei ze tegen Jakob, ‘anders ga ik dood!’
(Jakob)
‘Meer zonen! Meer
zonen!’
Laat mij maar weer de dader zijn!
Wie denk je dat hier voor je staat?
Maak mij geen god in het kwadraat
maar laat mij vader zijn…
(vrouwen)
Ach laat mij…!
Nee laat mij…!
Hoe kunnen wij weer zusters zijn?
Hoe te beminnen zonder pijn,
te overwinnen het venijn?
Ach laat ons zusters zijn.
Deel 9: Tijd om te gaan
De spanning in de grootfamilie
van Laban, Lea en Rachel loopt op,
nu het Jakob zo voor de wind gaat: tijd om te
vertrekken.
Maar waarheen?
Er is nog ‘unfinished business’ om naar terug te
keren.
En Jakob gaat, ondanks zijn angst voor Esau.
Op dezelfde stevige muziek als deel 5, nu ‘Tijd om te vertrekken’
Tijd om te vertrekken, tijd om te gaan.
(Jakob)
God heeft
gesproken, we moeten hier vandaan:
mijn zwagers kijken mij met scheve ogen aan.
Jaloers op mijn vrouwen, mijn kinderen, mijn vee -
we moeten hier vandaan en ik neem alles mee.
Tijd om te vertrekken, tijd om te gaan.
(koor)
God zal hem
steunen, zo zei hij in een droom…
Maar aan het eind wacht Esau, zijn verdiende loon?
Zegen van boven: een gave en een vloek.
Opnieuw mijn plek verlaten, naar een thuis op zoek.
Tijd om te vertrekken, tijd om te gaan.
Deel 10: Gevecht met de engel
Het gevecht met de engel, de
donkerste en lichtste nacht
van Jakobs leven.
Gezien door Lea’s ogen, vanaf de overkant van de rivier.
Ze ziet zijn angst en eenzaamheid, maar ook hoe hij als herboren,
ja haast als wedergeboren, ‘s morgens bij het opgaan van de zon
op de andere
oever aankomt.
Het verhaal als recitatief. Lea die het beschouwt.
(Genesis 32: 23-25)
Het was nog nacht
toen Jakob
opstond
en de Jabbok
overstak op een doorwaadbare
plaats,
samen met zijn beide vrouwen, zijn twee bijvrouwen
en zijn elf
kinderen.
Nadat hij hen over de rivier had geholpen,
bracht hij ook al zijn bezittingen
naar de overkant.
Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen,
en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak.
Lea zingt
De angst in zijn ogen.
Ik had wel willen blijven,
zijn nacht willen verdrijven!
Dat hoofd, zo gebogen.
Alleen bij het water
dat ons opnieuw moest scheiden
waar hij zijn strijd moest strijden
voor toen, en voor later.
Wat heeft hij verdragen
de afgrond voor zijn voeten
niet durven en toch moeten…
Wie heeft hij verslagen?
Mijn Jakob, ik zag je,
hoe je de stroom doorwaadde
je in het zonlicht baadde -
je pasgeboren lachje.
Deel 11: Daar ben je
De jarenlang uitgestelde
confrontatie met Esau.
Maar hoe anders pakt het uit dan Jakob al die tijd heeft
gevreesd.
Wat is er ondertussen met Esau gebeurd?
Vanwaar die mildheid, de
grootsheid van zijn vergeving,
de warmte waarmee hij Jakob omhelst?
Wie is nu
eigenlijk de meest gezegende mens gebleken?
‘Oog in oog staan met jou is niets
anders dan oog in oog staan
met God’, zegt Jakob tegen zijn broer.
Een fuga-expositietje laat horen dat Esau niet op Jakobs rijkdom zit te wachten.
(Genesis 33: 1-4)
Plotseling zag
Jakob
Esau
op zich afkomen, met vierhonderd man.
Toen verdeelde hij de kinderen
over Lea, Rachel
en zijn twee bijvrouwen.
De bijvrouwen en hun kinderen
liet hij voorop gaan,
Lea en haar kinderen
daarachter,
en Rachel
en Jozef
helemaal achteraan.
Zelf liep hij voor iedereen uit,
en terwijl hij zijn broer naderde boog hij zevenmaal diep voorover.
Esau
rende hem tegemoet,
sloot hem in zijn armen en kuste hem.
Beiden lieten hun tranen de vrije loop.
Esau keek op: ‘Wie heb je daar
bij je?’
‘Zij zijn de rijkdom, door God mij gegeven.’
Ze kwamen nabij en ze bogen voorover,
de vrouwen, de kinderen, bang voor hun leven.
Maar Esau, de man die gesmeekt
had om zegen
verlangde geen rijkdom, geen vee en geen spijt,
nam in zijn armen wie hem had bedrogen,
weerspiegelde God in zijn menselijkheid.
Deel 12: Verzoening
Alle lijnen komen samen.
De
rafels, de beschadigingen onderweg opgedaan, blijven bestaan.
Maar hoe helend zijn liefde en vergevingsgezindheid. Er is weer toekomst.
Lea, Esau en Jakob leiden samen het slotkoraal in.
(Lea)
Tweede keuze, minst geliefde…
weet hoe diep je me ooit griefde
(Esau)
Oudste broer, door jou bedrogen,
tot een bedelaar verbogen
(Jakob)
Schuld en schaamte, angst en vrezen
om mijn God niet waard te wezen
(Lea, Esau, Jakob)
Maar de golfslag van het leven
heeft ons tot elkaar gedreven
ons als kiezels afgesleten
tot een ronder, zachter weten.
(koor + gemeente)
Ondanks pijn die
ons verblindde,
Leer ons liefde weer te vinden
Dat de wonden, de kwetsuren
Niet voor altijd hoeven duren.
Dat geen trots ons zal beletten
Om de eerste stap te zetten.
Dat wij in elkanders ogen
Ooit uw beeld herkennen mogen.
> STARTPAGINA
> TERUG NAAR
BOVEN
Kerstnachtdienst
24 december 2023 Huizinge
De Kerstnachtcantate was in 2017 al geschreven en toen ook
uitgevoerd.
Op 24 december 2023 voerde de Cantorij de cantate opnieuw uit.
Nu werd ook een opname gemaakt.
KERSTNACHTCANTATE
teksten: Barbara de Beaufort
muziek: Kees Steketee
TEKSTEN
Deel 1: O kom, o kom (melodie gezang 125 Liedboek voor de kerken)
(koor)
O kom o kom Immanuël
zoals voorzegd door Gabriël,
zoals gehoopt in nacht na nacht.
O kom op wie de aarde wacht!
Verschijn, verschijn, o kom voorgoed
die alle licht herleven doet.
(allen)
O kom o kom en vindt ons bereid
te waken nu gij komende zijt.
Verwarm ons met uw hemels vuur:
dit is de nacht, dit is het uur -
verschijn, verschijn, o kom voorgoed
die alle licht herleven doet.
Deel 2: Lucas 1: 26-38 Aankondiging van de geboorte
De
engel
Gabriël werd van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd
Nazaret, tot
een maagd,
die ondertrouwd was met een man, genaamd Jozef,
uit het huis van David,
en de naam der maagd
was Maria.
En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hij:
Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u.
Zij ontroerde bij dat woord en overlegde, welke de betekenis
van die groet mocht zijn.
En de engel
zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria;
want gij hebt genade
gevonden bij God. En
zie, gij zult zwanger worden
en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus
geven.
Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden,
en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David
geven,
en Hij zal als koning
over het huis van Jakob
heersen tot in eeuwigheid,
en zijn koningschap zal geen einde nemen.
En Maria
zeide tot de engel:
Hoe zal dat geschieden,
daar ik geen omgang met een man heb?
En de engel
antwoordde en zeide tot haar:
De heilige
Geest
zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten
zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige,
dat verwekt wordt,
Zoon Gods genoemd worden.
En Maria
zeide: Zie, de dienstmaagd des Heren;
mij geschiede naar uw woord. En de engel
ging van haar heen.
Deel 3: Lied van Gabriël voor Maria
Maria, vaak denk ik aan jou,
je blik, vol schrik die langzaam doofde,
je stem die wel en niet geloofde
wat God je toevertrouwen wou.
Je dagen groeiden aan tot weken,
het wonder daalde langzaam in:
oude belofte, nieuw begin,
gerede twijfel, zeker teken.
Maria, groot is mijn ontzag:
je vraagt geen antwoord op je vragen,
je draagt wat God je geeft te dragen
door deze nacht heen naar de dag.
Deel 4: Gezang 433: 1,2,4,5 Kom tot ons, de wereld wacht
(koor)
Kom tot ons, de wereld wacht,
Heiland, kom in onze nacht,
licht dat in de nacht begint,
kind van God, Maria’s kind.
(vrouwen)
Kind dat uit uw kamer klein
als des hemels zonneschijn
op de aarde wordt gesteld,
gaat uw weg zoals een held.
(mannen)
Uw kribbe blinkt in de nacht
met een ongekende pracht.
Het geloof leeft in dat licht
waarvoor al het duister zwicht.
(allen)
Lof zij God in ’t hemelrijk,
Vader, Zoon en Geest gelijk,
nu en overal altijd,
nu en tot in eeuwigheid.
Deel 5: Lucas 2: 1, 3-7 Geboorte van Jezus
En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege
keizer
Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven.
En zij gingen allen op reis
om zich te laten inschrijven,
ieder naar zijn eigen stad.
Ook Jozef
trok op van Galilea, uit de stad Nazaret,
naar Judea,
naar de stad van David,
die Betlehem
heet, omdat hij uit het huis
en het geslacht van David
was, om
zich te laten inschrijven met Maria,
zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was.
En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden,
dat zij baren zou, en
zij baarde haar eerstgeboren
zoon
en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe,
omdat voor hen geen plaats was in de herberg.
Deel 6: Lied van Gabriël voor Jezus
Nu heb ik God gezien
niet in de hemel, door machten omgeven,
niet als de heerser die bergen doet beven
maar hier, in dit kleine gezicht.
Hier heb ik God gezien
niet als een stelsel van normen en waarden,
niet als verklaring van hemel en aarde
maar stil, nieuw geboren - dit kind.
Deel 7: Lucas 2: 8-20 De herders
En er waren herders
in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld
en des nachts de wacht hielden over hun kudde.
En opeens stond een engel
des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren
omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze.
En de engel
zeide tot hen: Weest niet bevreesd, want zie,
ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen:
U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus,
de Here,
in de stad van David. En
dit zij u het teken: Gij zult een kind
vinden
in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe.
En plotseling was er bij de engel
een grote hemelse legermacht,
die God loofde, zeggende:
Ere zij God in den hoge, en vrede
op aarde bij mensen des welbehagens.
En het geschiedde, toen de engelen
van hen heengevaren waren naar de hemel,
dat de herders
tot elkander spraken:
Laten wij dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is
en ons door de Here is bekendgemaakt.
En zij gingen haastig en vonden Maria
en Jozef,
en het kind
liggende in de kribbe.
Toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen
gesproken was over dit kind.
En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen
door de herders
tot hen gezegd werd.
Doch Maria
bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart.
En de herders
keerden terug, God lovende en prijzende om alles
wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was.
Ere zij God in den hoge, en vrede
op aarde bij mensen des welbehagens. Amen.
Deel 8: Bede tot Maria
Dat wij met jou, Maria,
bewaren en overwegen
wat ons gegeven is.
Deel 9: Gezang 445 De nacht is haast ten einde
(koor)
De nacht is haast ten einde,
de morgen niet meer ver.
Bezing nu met verblijden
de held’re morgenster.
Wie schreide in het duister
begroet zijn klare schijn
als hij met al zijn luister
straalt over angst en pijn.
(allen)
Zo is ons God verschenen
in onze lange nacht.
Hij die de eng’len dienen
die eeuwen is verwacht,
is als een kind gekomen
en heeft der wereld schuld
nu zelf op zich genomen
en draagt ze met geduld.
(koor)
Hoevele zware nachten
van bitterheid en pijn
en smartelijk verwachten
ons deel nog zullen zijn
op deze donk’re aarde,
toch staat in stille pracht
de ster van Gods genade
aan ’t einde van de nacht.
(allen)
God lijkt wel diep verborgen
in onze duisternis
maar schenkt ons toch een morgen
die vol van luister is.
Hij komt ons toch te stade
ook in het strengst gericht.
Zijn oordeel is genade
zijn duisternis is licht.